werkwoord
- Aanraden: de aangeraden / aangerade route
- Afgelasten / aflasten / aflassen
- Afgewisselde koe
- Afzeggen: zei / zegde af
- Appen, whatsappen (vervoeging)
- Barbecuen / barbecueën
- Basketballen, baseballen (vervoeging)
- Zich bedenken / bedenken
- Beginnen aan / met
- Behorend / behorende bij
- Beloven: zoals beloofd / belooft
- Benijden - beneed / benijdde
- Beseffen / zich beseffen
- Besteden: besteed / besteedt
- Betalen: betaald / betaalt
- Betekenen: betekent / betekend
- Ik betreur het / het betreurt mij
- Bezint eer ge begint / verzint eer ge begint
- Bezwijken aan / onder
- Bijstimuleren
- Binnenkomen / binnen komen
- De bodem ingeslagen / in geslagen
- Bogen / buigen op
- In / op de bres staan / springen
- Buien (werkwoord)
- Buigings-e: het ellenlange uitweiden
- Buikspreken: vervoeging
- Chinezen bij de chinees / Chinees
- Citaatuitluiders: ‘Daar heb ik aan gedacht’, knikt ze
- Danken aan / wijten aan
- Daten - datet - datete - gedatet
- Denk aan / om uw bagage
- Denken aan / over Tirol
- Douchen: gedouched / gedoucht
- Downloaden - gedownload / gedownloaded
- Dubbelklikken: gedubbelklikt / dubbelgeklikt
- E-mailen: geë-maild / ge-e-maild
- Engelse werkwoorden in het Nederlands (algemene regels)
- Er / hier / daar / waar + voorzetsel + werkwoord: los of aan elkaar
- Er + aan + onder + door + gaan
- Erin schenken / er inschenken
- Eropaf komen / erop afkomen / erop af komen
- We gaan erop uit / eropuit
- Eruitzien / er uitzien / eruit zien
- Zich ervanaf maken / zich ervan afmaken
- Er van uit gaan / ervan uitgaan / er vanuit gaan
- Erven - geërfd / georven
- Er wordt / worden aan de plannen gewerkt
- Euthanaseren
- Hij fietst te zingen
- Financieren - gefinancierd / financiëren - gefinancieerd
- Ze is gegaan / gaan fietsen
- Het ga je goed / Het gaat je goed
- Geaudite / geauditte
- Het geboycotte / geboycote land
- Gebruikmaken / gebruik maken
- Gekregen / gehad
- Getogen
- Getuige / getuigen de reacties
- Geüit / geuit
- Geweest / geweesd
- Had geweest / was geweest
- De fusie is besproken / besproken geworden
- Gezegde: werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde
- Gij hadt / gij had
- Googelen / googlen
- Grillen: gegrilld / gegrild
- Gefietst hebben / zijn
- Het is / heeft kunnen gebeuren
- Heen kijken / heenkijken
- Her-: voltooid deelwoord
- Herdenken
- Herinneren / zich herinneren
- Hernemen
- Herstelmelding / hersteldmelding
- Houd / houdt
- Houdt / houd rekening met een wachttijd
- Hulpwerkwoord
- Ik ben het die dit onzin vind / vindt
- Ik die is / ik die ben
- Ik wordt wij / ik word wij
- Inachtneming / in acht neming
- Informeren / zich informeren
- Ingenome / ingenomen standpunt
- Oorbellen inhebben / in hebben
- Inhoud / inhoudt
- De straat inrijden / in rijden
- Inzweren, ingezworen
- Hij joeg / jaagde op hazen
- Nederlands kennen / kunnen
- Kijken: (naar) een film kijken, (naar) voetbal kijken
- Klikken / clicken
- Knarsetanden / tandenknarsen
- Koppelwerkwoord
- Het koste wat het kost / koste wat het kost
- Je kunt / je kan
- Leve / leven de kinderen!
- Lijdende vorm (passieve vorm)
- Hij mag / magt kiezen
- Twintig man was / waren
- Ik mankeer niets / mij mankeert niets
- Meebrengen / meenemen
- Missen / ontbreken: er mist / ontbreekt een bladzijde
- Moge / mogen al je wensen uitkomen
- Monitoren - gemonitord / gemonitoord
- Montignaccen / montignacken / montignacen
- Naamwoordstijl
- Nadat hij het doelpunt maakte / had gemaakt
- Niesen / niezen: nieste / niesde
- Omringen: omringd / omringt door haar dierbaren ...
- Ontferm u onzer
- Openen: ‘Het museum opent op 7 juli’
- Openstaan / open staan
- Ophalen / afhalen
- Opzoomeren
- Overgankelijk en onovergankelijk
- Overgelegd / overlegd
- Passende kleding / gepaste kleding
- Passen: passte / paste
- Pimpen
- Pleegde / placht
- Zijn of hebben positief getest
- Racen: geraced / geracet
- Realiseren dat / zich realiseren dat
- Rechtsaf slaan / rechts afslaan
- Recyclen / recycleren
- Red / redt de tijger
- Iets ruiken stinken
- Rummikuppen / rummikubben
- Samengesteld werkwoord
- Screenen - gescreend / gescreened
- Sfeer ademen / uitademen
- Shockeren / choqueren
- Sieraden aantrekken / omdoen / aandoen
- Skaten - skatete - geskatet
- Skiën: ik ski / ik skie
- Sms’en / sms-en
- Sonja Bakkeren / sonjabakkeren
- Sponsoren / sponseren
- Staanplaats / staplaats
- Stagelopen / stage lopen
- Stam van het werkwoord
- Starten: is gestart / heeft gestart
- Stencilen / stencillen
- Sterke werkwoorden
- Sterk, zwak, onregelmatig werkwoord
- Stofzuigen: gestofzuigd / stofgezogen
- Stopzetten / stilzetten / stilleggen
- Sudokuen: jij sudokuut / sudokut
- Synoniem zijn / staan aan / met / voor
- Tegenwoordige tijd / verleden tijd
- Te motiveren en (te) stimuleren: één of twee keer ‘te’?
- Te herzien / herziene rekening
- Ik typ / type
- U hebt / u heeft
- Uiteten / uit eten
- Uitprinten / printen
- Updaten: geüpdatet / geüpdated / geüpdate
- Upgraden: geüpgraded / geüpgrade
- Van toen af aan wonen wij / woonden wij
- Verdergaan / verder gaan
- Bijzin in verleden tijd
- Verleden tijd: ‘morgen gingen we zwemmen’
- Verleden tijd: ik fietste / heb gefietst
- Verleden tijd: ‘jij was Harry Potter’
- Verlorengaan / verloren gaan
- Het te verschijnen boek
- Verschuilde / verschool
- Versteld staan / verstelt staan
- De te verwachte / verwachten groei
- Verwesterd / verwesterst
- Verzwelgen / zwelgen
- Videogebeld / gevideobeld
- Voltooid deelwoord
- Voorafgaand / voorafgaande
- Voorrijkosten / voorrijdkosten
- Ware het niet dat
- Wat was uw naam / wat is uw naam
- Wederkerend werkwoord
- Wees maar niet bang / ben maar niet bang
- Werkwoord
- Werkwoordelijke uitdrukking
- Werkwoordstijden
- Werkwoordstijden: wordt / is ontworpen
- Werkwoordsvolgorde: is vertrokken / vertrokken is
- Werkwoordsvolgorde: is verwend / verwend is
- Werkwoordsvormen
- Wezen / zijn
- Wie wil / wilt er een ijsje?
- Wii-en / wiiën / wiien
- Wijzen op: de auteurs werd / werden erop gewezen
- De prijs wijzigt
- Wilden / wouden / wouen
- Willen: de klant wil / wilt kwaliteit
- Er gaat veel gebouwd (worden)
- Word je / wordt je kampioen
- Word lid / wordt lid van Onze Taal
- Word je / wordt je kwalijk genomen
- Word je / wordt je salaris gestort
- Wuifde / woof
- Het zakken van de krant
- Zegge en schrijve / zeggen en schrijven
- Zelfstandig werkwoord
- Het zij zo / het zei zo (aanvoegende wijs)
- Zomeren
- Zou zijn / was
- Zoudt u / zou u
- Zo waarlijk helpe mij God almachtig
- Je zult / je zal
- Zwaardvechten: gezwaardvecht / zwaardgevochten
- Zweren: zwoer / zwoor / zweerde