Wat is juist: ‘Het heeft zo moeten zijn’ of ‘Het heeft zo moeten wezen’?
Het is allebei mogelijk. ‘Het heeft zo moeten wezen’ is informeler dan ‘Het heeft zo moeten zijn.’
Wezen en zijn zijn synoniemen, maar ze kunnen niet in precies dezelfde situaties worden gebruikt.
Zijn
Zijn wordt gebruikt in de volgende gevallen:
- in het meervoud van de tegenwoordige tijd: wij zijn, jullie zijn, zij zijn;
- als infinitief (het hele werkwoord): ‘Je moet wel op tijd zijn’, ‘Hij mag er zijn’, ‘Het heeft zo moeten zijn’, ‘Het is heerlijk om vader te zijn’;
- als een aansporing: ‘Zijn jullie eens even stil!’
Wezen
Wezen is mogelijk:
- als infinitief, net als zijn hierboven: ‘Je moet wel op tijd wezen’, ‘Hij mag er best wezen’, ‘Het heeft zo moeten wezen’, ‘Laten we wel wezen’, ‘Het is heerlijk om vader te wezen’;
- als een aansporing: ‘Wezen jullie eens stil’ (naast ‘Wees eens stil’ als échte gebiedende wijs);
- in combinatie met een tweede infinitief: ‘Ik ben daar even wezen kijken’ en ‘Hij is wezen wandelen.’
Veel mensen hebben (op school of thuis) geleerd dat ze het werkwoord wezen niet mogen gebruiken. ‘Wezen vind je in een weeshuis!’, was de uitroep waarmee ze werden gecorrigeerd als ze het toch deden. Taalkundig is er echter geen reden om wezen af te keuren: het is een eeuwenoud werkwoord. Wel is wezen al lange tijd minder formeel dan zijn; in verzorgd-neutrale schrijftaal past zijn daardoor het best.
Wezen: ‘ben wezen wandelen’
In zinnen als ‘Hij is wezen wandelen’ en ‘Ik ben daar even wezen kijken’ is zijn niet mogelijk. Wie wezen te informeel of niet mooi vindt, zal voor bijvoorbeeld ‘Hij heeft een wandeling gemaakt’ en ‘Ik ben daar even gaan kijken’ moeten kiezen.
Geschiedenis van de woorden wezen en zijn
Zijn is een jonger woord dan wezen. Al in het Vroegmiddelnederlands (dertiende eeuw) kwamen vormen van zijn en wezen door elkaar voor. Als meervoudige persoonsvorm is wezen verdrongen door zijn, maar als infinitief is het blijven bestaan.
De invloed van wezen is nog merkbaar in een aantal andere woordvormen:
- de verledentijdsvormen: was, waren;
- het voltooid deelwoord: geweest;
- de gebiedende wijs: ‘Wees niet zo verlegen!’, (verouderd:) ‘Weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt u’;
- het bijvoeglijk naamwoord gewezen (‘voormalig’), dat eigenlijk een nevenvorm van geweest is.
Blij met deze uitleg?
Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!