Welke vormen kan het werkwoord aannemen?
Werkwoorden kunnen verschillende vormen hebben: leven, leeft, leefden, levend(e), geleefd, leef en leve. Al die vormen hebben een naam en een eigen functie.
De vormen die een werkwoord in het Nederlands kan aannemen, kun je in vier groepen verdelen. Elke groep noem je een ‘wijs’: het gaat om wijzen (manieren) om je uit te drukken. Dit zijn de vier werkwoordswijzen:
- de onbepaalde wijs (of de infinitief, het hele werkwoord): (te) leven
- de aantonende wijs (of de indicatief): ik leeft, leefde, heb geleefd
- de gebiedende wijs (of de imperatief): leef!
- de aanvoegende wijs (of de conjunctief): leve
Binnen deze wijzen kunnen werkwoorden ook weer verschillende vormen aannemen:
- persoonsvorm: leef, leeft, leven, leefde, leefden, leve
- voltooid deelwoord (of participium): geleefd
- tegenwoordig/onvoltooid deelwoord (of participium presens): levend(e)
Over al deze wijzen en vormen lees je hieronder meer.
Blij met deze uitleg?
Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!
Infinitief (onbepaalde wijs)
Infinitief is een ander woord voor het hele werkwoord. Soms wordt deze vorm ook wel de onbepaalde wijs genoemd. Voorbeelden van infinitieven zijn: gaan, lopen, benoemen, updaten.
De infinitief eindigt bij vrijwel alle werkwoorden op -en. De enige uitzonderingen zijn de werkwoorden gaan, slaan, staan, zien, doen en zijn, en afleidingen daarvan en samenstellingen daarmee, zoals begaan, inslaan, opstaan, terugzien, opendoen en bijeenzijn.
Aantonende wijs (indicatief)
De aantonende wijs of indicatief is de meestgebruikte wijs in het Nederlands. Vrijwel alle ‘gewone’ werkwoorden staan in de aantonende wijs, zoals ‘Ik kom morgen langs’ en ‘Het was lekker weer’ – en ook vrijwel alle zinnen op deze pagina.
De bekende werkwoordstijden als de onvoltooid tegenwoordige tijd (ott), de onvoltooid verleden tijd (ovt), enz. vallen allemaal onder de aantonende wijs. Het is dus de overkoepelende term om alle werkwoordstijden mee aan te duiden.
Ook vraagzinnen staan in de aantonende wijs: ‘Leeft hij nog?’, ‘Heeft hij geleefd?’, enz.
Gebiedende wijs (imperatief)
De imperatief of gebiedende wijs wordt gebruikt om bevelen, aansporingen of verzoeken uit te drukken: ‘Kom binnen’, ‘Ga zitten’, ‘Meld u aan’.
De gewone gebiedende wijs is gelijk aan de eerste persoon enkelvoud van het werkwoord. De enige uitzondering hierop is de gebiedende wijs van het werkwoord zijn, die wees is: ‘Wees maar niet bang.’ Bij werkwoorden als houden en rijden kan de d wegvallen: ‘Ik hou(d) van jou’, ‘Rij(d) voorzichtig’.
Vroeger werd er in het meervoud weleens een t achter de gebiedende wijs gezet (‘Komt allen!’, ‘Koopt Hollandse waar!’), maar tegenwoordig niet meer; zie de pagina over ‘Red(t) de tijger’.
Aanvoegende wijs (conjunctief)
De aanvoegende wijs, of conjunctief, wordt gevormd door de -n van de infinitief weg te laten. Bekende voorbeelden zijn ‘Leve de koning!’ en ‘Zo waarlijk helpe mij God almachtig.’
De conjunctief kan onder meer het volgende uitdrukken:
- een wens, zoals in ‘Het ga je goed!’;
- een aansporing, zoals in ‘Gelieve voor de streep te wachten’ en ‘Men neme twee eieren’ (in oude recepten);
- een toegeving, zoals zij het in de zin ‘Ik heb de nota ingeleverd, zij het een uur te laat’;
- een gevoel van berusting: ‘Het zij zo.’
De conjunctief is bijna uit het Nederlands verdwenen; hij komt eigenlijk alleen in dit soort vaste verbindingen nog voor.
In het meervoud komt er van oorsprong een n achter de conjunctief, maar tegenwoordig blijft die vaak achterwege: ‘Leve(n) de kinderen!’
Persoonsvorm
De persoonsvorm is een vervoegde vorm van het werkwoord. Het is de werkwoordsvorm die hoort bij het onderwerp van de zin. In de zin ‘Anna ligt te slapen’ bijvoorbeeld is ligt de persoonsvorm.
Je vormt de persoonsvorm door een uitgang achter de stam te plakken. In de tegenwoordige tijd is dat -t of -en (of niets); in de verleden tijd is dat -te/-de of -ten/-den – al werkt het bij sterke en onregelmatige werkwoorden weer anders.
Voltooid deelwoord (participium)
Het voltooid deelwoord is een werkwoordsvorm die gebruikt wordt in combinatie met een hulpwerkwoord en die aangeeft dat een handeling voltooid is. Voorbeelden van voltooide deelwoorden zijn gewerkt, gelopen, onthouden, verkocht en beloofd.
Het voltooid deelwoord kan op verschillende manieren gevormd worden. Vaak wordt het voorvoegsel ge- voor de stam van het werkwoord geplaatst en komt er een d of t achter.
Tegenwoordig deelwoord (participium presens)
Behalve het voltooid deelwoord bestaat er ook een tegenwoordig deelwoord, soms ook wel onvoltooid deelwoord genoemd. Dit wordt gevormd door een d en soms -de achter het hele werkwoord te plaatsen; het geeft aan dat een handeling bezig is: lopend, lachend, staand. De vorm op -de komt voornamelijk in enkele vaste uitdrukkingen voor: ‘ziende blind zijn’, ‘Al doende leert men.’
Het tegenwoordig deelwoord wordt meestal gebruikt als bijvoeglijke bepaling of als bepaling van gesteldheid: ‘De lachende jongen fietste bijna tegen een paaltje op’ (bijvoeglijke bepaling), ‘De jongen fietste lachend bijna tegen een paaltje op’ (bepaling van gesteldheid: ‘terwijl hij lachte’).
Blij met deze uitleg?
Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!