Welke werkwoordstijden kent het Nederlands?
We kennen de onvoltooid en voltooid tegenwoordige tijd, de onvoltooid en voltooid verleden tijd, en dan zijn er ook nog vier varianten van de toekomende tijd.
Er worden traditioneel acht werkwoordstijden onderscheiden in het Nederlands:
- onvoltooid tegenwoordige tijd (ott):
ik werk, ik lees - onvoltooid verleden tijd (ovt):
ik werkte, ik las - voltooid tegenwoordige tijd (vtt):
ik heb gewerkt, ik heb gelezen - voltooid verleden tijd (vvt):
ik had gewerkt, ik had gelezen - onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt):
ik zal werken, ik zal lezen - voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt):
ik zal gewerkt hebben, ik zal gelezen hebben - onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt):
ik zou werken, ik zou lezen - voltooid verleden toekomende tijd (vvtt):
ik zou gewerkt hebben, ik zou gelezen hebben
Alleen de onvoltooid tegenwoordige tijd en de onvoltooid verleden tijd hebben een eigen vorm. Voor de overige zes tijden moet je twee of meer werkwoordsvormen combineren.
De onvoltooid tegenwoordige tijd en de onvoltooid verleden tijd worden overigens vaak kortweg tegenwoordige tijd en verleden tijd genoemd.
Meer functies
Die acht namen uit het rijtje hierboven zeggen nog niet alles. Je kunt de tegenwoordige tijd bijvoorbeeld ook gebruiken om een toekomstige handeling uit te drukken: ‘Ik kom morgen wel even langs.’ En omgekeerd kan een ogenschijnlijke toekomende tijd als ‘Het zal je maar gebeuren!’ gebruikt worden voor iets wat in het nú verbazing of afgrijzen wekt.
Voor de toekomende tijd wordt in plaats van zullen ook vaak gaan gebruikt: ‘Dit gaat/zal volgend jaar gebeuren.’
Verder wordt de onvoltooid verleden tijd soms gebruikt om voorzichtiger of beleefder over te komen: ‘Ik wou graag vier pistoletjes’, ‘Hoe was uw naam ook alweer?’
Uitgebreide informatie over de werkwoordstijden en hun gebruiksmogelijkheden staat in de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS).
Werkwoordsvormen (wijzen van het werkwoord)
Naast de werkwoordstijden bestaan er ook zogeheten ‘wijzen’ van het werkwoord: de onbepaalde wijs (het hele werkwoord, de infinitief: leven), de aantonende wijs (de indicatief: ik leef), de gebiedende wijs (de imperatief: leef!) en de nog weinig gebruikte aanvoegende wijs (leve). Zie voor meer uitleg daarover deze pagina.
Blij met deze uitleg?
Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!