Het is een warme dag als ik een bezoek breng aan Fresco en zijn oma, van wie ik een warm welkom krijg in haar verzorgingsflat in Rijswijk. Bij binnenkomst val ik meteen met mijn neus in de Surinaamse cultuur, want er liggen grote lappen katoen uitgestald die bedrukt zijn met kleurrijke foto’s van oma Olga. Fresco heeft ze speciaal voor haar laten maken, omdat ze binnenkort haar 97ste verjaardag viert. En voor die gelegenheid moet er natuurlijk een nieuwe jurk genaaid worden.
Dat naaien doet Olga zelf. Ze werkte jarenlang in een naaiatelier van een Haags verzorgingstehuis, en maakt in haar vrije tijd ook nu nog prachtig uitgedoste Surinaamse kotomisipoppen, waar haar appartement vol mee staat. “Kijk, die grote is Alakondre”, zegt oma Olga. Ze wijst naar de pop met de kleurrijkste uitdossing van allemaal, boven op de kast. Alakondre is een Surinaams woord voor ‘uit alle contreien’ of ‘kleurrijk’, legt Fresco uit. “De Alakondre-pop is dus een pop die alle culturen in zich verenigt. Oma is net als die pop: een vleesgeworden Alakondre.”
Lieve tante Olga
Olga Lobo is geboren in Suriname, maar heeft een lichte huidskleur. Dat komt doordat ze niet tot één Surinaamse groep behoort, maar een mix is. Ze is, zoals Fresco zegt, “moksi patu” (vergelijkbaar met het Engelse melting pot). Ze heeft inheems bloed, maar ook Portugese, Engelse en Afrikaanse wortels. Daardoor voelt ze zich overal thuis, maar vooral in Nederland, waar ze al zestig jaar woont. Hier in haar flat in Rijswijk, waar ze de enige Surinaamse Nederlander is, is ze de gangmaker van een hechte kliek bewoners. Ze bakt bijvoorbeeld pannenkoeken voor ze, maar dan wél op Surinaamse wijze: met rozijnen en amandelen. En als het aan haar ligt, wordt er veel gedanst en gezongen. “Ik dans met mijn rollator, dat is mijn Cadillac.” “Ze kennen oma heel goed”, zegt Fresco, “en ze leren door haar ook veel over Suriname.”
Kleinzoon Fresco, die een heel stuk boven Olga uittorent, is een taalkundige duizendpoot. In zijn dagelijkse leven werkt hij aan een boek over Chinese migranten in Suriname; eerder onderwees hij in Leiden Chinees en Mantsjoe. Daarnaast werkte hij niet alleen aan een Surinaams woordenboek, maar hij was tot vorig jaar ook nog eens directeur van het Taalmuseum. In die laatste hoedanigheid ontwierp hij een expositie met zijn oma in de hoofdrol: Lieve tante Olga (tante inderdaad, omdat Olga onder die naam via haar nichtjes bekend geworden was op TikTok).
Via een audiotour en videoboodschappen vertelde Olga de bezoekers van de tentoonstelling over het Surinaams-Nederlands, want dat is wat oma Olga van huis uit spreekt: Nederlands op een Surinaamse manier. Dan wordt de k soms uitgesproken als een ch: ochtober, huisdochter. Sommige woorden zijn echt anders: manya voor mango, bulansye voor aubergine en advocaat voor avocado – wat soms ook voor verwarring zorgt.
Praat Nederlands!
Hoewel Olga’s ouders onderling Sranantongo spraken, mochten zij dat zelf als kinderen niet. “Als je toch Surinaams sprak, was het: ‘Praat Nederlands!’ Mijn vader sprak nooit één woord Surinaams met me, mijn moeder wel. Vooral als ze kwaad was.” Het Nederlands was en is de onderwijstaal in Suriname, en het was ook de taal om hogerop te komen. Het Surinaams, oftewel Sranantongo (letterlijk: ‘taal van Suriname’), had minder status. Dat is nog steeds een beetje zo, vertelt Fresco, maar tegelijkertijd is er veel aan het veranderen. “Je ziet nu in Suriname dat steeds meer jongeren Sranantongo spreken. Maar als ze een vrouw op leeftijd tegenkomen, zoals mijn oma, dan praten ze tegen haar geen Surinaams. Dat wordt gezien als onbeleefd.”
Toen Olga 37 was, emigreerde ze naar Nederland met haar moeder en haar vier zoons, op aandringen van haar twee zussen die er al woonden. Suriname was toen al wel een apart land, maar het was nog niet onafhankelijk en er was vrij verkeer tussen Nederland en Suriname. Olga: “Ze stuurden me een bericht: kom hier naartoe, want je gaat geld verdienen. Maar ik was autohandelaar in Suriname, de enige vrouw die dat werk deed. In Nederland was er geen garage die me wilde aannemen, terwijl Nederland de naam had geëmancipeerder te zijn dan Suriname.” Ondanks deze ervaring wist Olga snel te wortelen in de Nederlandse samenleving, waar ze nog een vijfde zoon kreeg en inmiddels een schare kleinkinderen heeft, waar Fresco er een van is.
Thuiskomen
Ook Fresco groeide op met het Nederlands. Hij werd in Nederland geboren en leerde zichzelf Surinaams via oude bijbels in de boekenkast van zijn opa. Fresco: “Mijn moeder was Indisch, mijn vader sprak thuis geen Surinaams, en ik was nieuwsgierig. Bijbels waren in die tijd de enige geschreven bronnen die er bestonden in het Surinaams, samen met poëzie en de verhalen over Anansi de spin. Toen ik een jaar of twintig was, ging ik kamperen in Scandinavië en schreef ik mijn oma voor het eerst een ansichtkaart, in het Sranantongo. Maar voor haar was het vooral een spreektaal, die ze niet had leren lezen en schrijven, dus ze had moeite om het te ontcijferen. Dat ik er zo mee bezig was in die tijd, heeft er ook voor gezorgd dat mijn vader geïnteresseerd raakte. Vorig jaar waren we voor het eerst met hem in Suriname. En opeens ‘klikte’ er iets: hij genoot en ging plotseling met iedereen Surinaams praten, zelfs met zijn broer daar, met wie hij vroeger altijd Nederlands had gesproken.”
Na zijn eigen studie van de Surinaamse bijbels ging Fresco op Surinaamse les in Nederland, en hij kwam terecht in een klasje met andere Surinaamse Nederlanders. “De meesten van mijn generatie kunnen het verstaan, maar niet spreken. Dat is ook een bagage die we in Nederland hebben meegekregen, we zijn ontzettend bang om fouten te maken. Volgens Surinaamse definities ben ik Surinamer, want dat wordt doorgegeven via de mannelijke lijn. Maar als ik me in Suriname profileer als Surinamer en Sranantongo spreek, word ik vaak uitgelachen, omdat ik niet als een ‘native’ klink. Bij de Surinaamse kapper gingen ze zelfs over mij roddelen in het Surinaams. Dat had ik nog nooit meegemaakt. Ze dachten: die jongen verstaat het niet. Dat is oma ook vaak overkomen, maar van haar leer ik te denken: laat ze maar kletsen.”
Toch voelt Fresco zich Surinaams als hij in Suriname is. “Ik ben er nu vier keer geweest. De eerste keer dat ik naar Suriname ging, was een paar jaar terug, op mijn veertigste. Eerder begreep ik nooit wat mensen bedoelden als ze zeggen dat ze ergens thuiskomen. Dat vond ik zelfs een beetje zweverig. Maar toch, ik voelde dat ook.”
Lingua franca
Sinds de onafhankelijkheid in 1975 zit het Sranan sterk in de lift. Eigenlijk begon het al in de jaren vijftig met de beweging Wie Eegie Sanie (‘Onze Eigen Dingen’), vertelt Fresco. Die organisatie promootte het Sranantongo onder Surinamers om hun eigen verhalen te vertellen, hun eigen geschiedenis te schrijven. Die stroming kreeg een nieuwe impuls door de onafhankelijkheid. Sinds 1986 is er een officiële spelling. Er gaan stemmen op om het Surinaams ook op school te onderwijzen, en politici gebruiken de taal in hun verkiezingscampagnes. “Vroeger was het ondenkbaar dat politici op de staatstelevisie Sranantongo spraken”, zegt Fresco. “Nu wordt het heel bewust ingezet – het is immers de taal die bijna iedereen in Suriname spreekt.”
Hoewel er in Suriname vele talen worden gesproken, is het Sranan de lingua franca. Die taal wordt gesproken door alle bevolkingsgroepen, zoals de Hindostanen, Brazilianen, Libanezen, Chinezen. Voor het boek dat Fresco op dit moment schrijft over die laatste groep, onderzoekt hij hoe de Chinezen in de negentiende eeuw in Suriname terechtkwamen. “De Chinezen spreken van huis uit allemaal verschillende Chinese dialecten, van Hakka tot Kantonees; daarom schakelen ze onder elkaar soms over op het Surinaams. Zelfs op de Chinese markt in Paramaribo hoor je Surinaams.”
Op zes voeten
Iemand die volgens Fresco echt haar nek heeft uitgestoken voor het Surinaams is Krofaya Kromanti, een Surinaamse schrijfster die meer dan vijfhonderd nieuwe woorden in het Sranan heeft bedacht. Zoals mofopangi, ‘monddoekje’, tijdens covid. Fresco: “Toen zeiden Surinamers: wie denkt ze wel dat ze is! Mofo is ‘mond’ en pangi is ‘lendendoek’, maar een pangi dragen is een Afro-Surinaamse traditie, dus sommige Hindostanen zeiden: wij hebben niks met die ‘pangi’. Bij het maken van nieuwe woorden wordt alles politiek en gevoelig. En krampachtig. Als er geen woord voor iets bestaat in het Surinaams, switchen Surinamers liever naar het Nederlands. En jongeren vooral ook naar het Engels. Het is logisch: ze wonen zo dicht bij Amerika en de afstand tot Nederland wordt steeds groter.”
In Nederland zijn het vooral de jongeren die Surinaams gebruiken. Olga: “Als mijn jongste zoon me nu belt, is het: ‘Fawaka?’ Dat betekent: ‘Hoe gaat het?’ of letterlijk ‘Hoe loopt het?’ Dan zeg ik voor de grap: ‘Tapu tu futu’, oftewel: ‘op twee voeten’, of: ‘Mi e waka tapu siksi futu’ – ‘op zes voeten’: twee van mij en vier van de rollator!” Olga is een moderne oma, die ’s ochtends haar hele familie en kennissenkring een ochtendgroet stuurt via Whatsapp, vertelt Fresco. Veel Surinamers doen dat. Oma stuurt een sticker met bloemen en de Surinaamse tekst “soso lobi”, die zoveel betekent als ‘enkel liefde’. “Dan volgt er een golf van pingeltjes. Iedereen wenst oma ‘soso lobi’ terug. Het is een heel ochtendritueel.
Fresco zou willen dat er onder alle lagen van de bevolking meer aandacht komt voor al die mooie woorden die nieuwkomers met zich meebrengen. Woorden die hij graag optekent als hij met zijn oma zit te praten. Nu wordt er wat hem betreft iets te veel nadruk gelegd op de grammaticale fouten die mensen met een migratieachtergrond maken. “Toen ik directeur was van het Taalmuseum, was ik een keer te gast bij De Taalstaat. Dan maak ik één fout op de radio – en ze horen natuurlijk mijn naam, die buitenlands klinkt – en dan loopt dus de hele mailbox vol van mensen die zeggen: die directeur van het Taalmuseum kan zelf helemaal geen Nederlands. Ik denk dan: we zouden veel meer moeten genieten van de woorden. Dat doe ik wel als oma het heeft over haar directoire (haar ‘ondergoed’), of haar borstrok (‘shirt’). Als je elkaar bevraagt over die woorden, dan heb je meteen een heel leuk gesprek!”
Vijftig jaar onafhankelijkheid
Op 25 november is het precies vijftig jaar geleden dat Suriname officieel onafhankelijk werd van Nederland. Al ruim twee decennia vóór 1975 was Suriname een autonoom land binnen het Koninkrijk der Nederlanden. En weer daarvoor, in de lange periode tussen 1667 en 1954, was Suriname een Nederlandse kolonie. Veel Surinamers maakten gebruik van de overgangsregeling die vestiging in Nederland tot vijf jaar na de onafhankelijkheid vergemakkelijkte. Begin 2024 woonden er volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek zo’n 365.300 mensen in Nederland met een Surinaamse achtergrond. In Suriname is het Nederlands nog altijd de officiële taal, maar zeker niet de enige (zo hebben we het voorbije jaar ook gezien in de Onze Taal-columns van Tessa Leuwsha).
Fresco Sam-Sin (Den Haag, 1982) is schrijver, recensent en kwartiermaker bij het Kreukelcollectief in Leiden. Hij werkte mee aan een online woordenboek van het Sranantongo, had een van de grootste collecties poëziebundels in het Sranan (totdat hij die doneerde aan de Erasmus Universiteit) en liet in het project Een schip vol woorden de sporen zien van Afrikaanse talen in het Surinaams. Als directeur van het Taalmuseum maakte hij onder meer een expositie over de talen van zijn oma Olga.
Olga Lobo (Paramaribo, 1928) kwam in 1965 naar Nederland in een tijd dat veel Surinamers zich daar vestigden. Ze werkte als autohandelaar en naaister. Recentelijk vergaarde ze roem doordat ze in veelbekeken TikTok-filmpjes figureerde en doordat haar kleinzoon Fresco een tentoonstelling over haar maakte.
Alsjeblieft!
Dit artikel uit het november/decembernummer (2025) van Onze Taal kreeg je cadeau.