Wat is juist: ‘Je mag oorbellen inhebben’ of ‘Je mag oorbellen in hebben’?
Zowel inhebben als in hebben is mogelijk: ‘Je mag oorbellen in hebben / inhebben.’
Er zijn allerlei combinaties van hebben met een voorzetsel, zoals in, op en aan. Als het gaat om werkwoorden voor het dragen van kleding en accessoires – op, aan of rond het lichaam – kan het voorzetsel aan hebben vast geschreven worden. Het kan, maar hoeft niet:
- Ze wil bij het zwemmen liever haar contactlenzen inhebben / in hebben.
- Ik vond dat hij een prachtige jurk aanhad / aan had.
- Ik zag dat Frank mijn sjaal omhad / om had.
- Sinds wanneer wil je die muts niet meer ophebben / op hebben?
Een combinatie van hebben met een voorzetsel die een heel eigen betekenis heeft en waarbij je niet meer aan de losse woorden denkt, schrijf je als één woord. Bijvoorbeeld de pee inhebben, de pest inhebben en de smoor inhebben.
Op het tabblad ‘Voorbeelden’ zijn meer werkwoorden met hebben te vinden.
Andere samenstellingen met ‘hebben’
Hebben kan ook met andere woorden een samenstelling vormen: beethebben betekent ‘te pakken hebben’ (zoals in ‘iets goed beethebben’), liefhebben, vasthebben en plaatshebben.
Blij met deze uitleg?
Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!
Hieronder staan combinaties van voorzetsels en bijwoorden met hebben. Vaak kan het voorzetsel aan hebben vastgeschreven worden, maar hoeft dat niet. Minder letterlijke combinaties schrijf je eerder als één woord.
Los en aan elkaar kunnen beide
aan |
aan hebben |
aanhebben |
We hopen dat ze de verwarming aan hebben / aanhebben. |
aan |
aan hebben |
aanhebben |
Was jij het die net de radio aan had / aanhad? |
aan |
aan hebben |
aanhebben |
Het is voor het eerst dat die een jurk aan heeft / aanheeft. |
af |
af hebben |
afhebben |
Je moet wel op tijd je werk af hebben / afhebben. |
in |
in hebben |
inhebben |
Opvallend dat ze maar één oorbel in had / inhad. |
in |
in hebben |
inhebben |
Je kan niet zien of ze lenzen in hebben / inhebben. |
om |
om hebben |
omhebben |
Ik zag dat Frank mijn sjaal om had / omhad. |
onder |
onder hebben |
onderhebben |
Denk je dat ze de schaatsen al onder hebben / onderhebben? |
op |
op hebben |
ophebben |
Goed dat ze het eten ophebben / op hebben. |
op |
op hebben |
ophebben |
Ik vond het grappig dat Niels een hoge hoed ophad / op had |
op |
op hebben |
ophebben |
Ik vrees dat ze flink wat ophebben / op hebben. (‘dronken zijn’) |
op |
op hebben |
ophebben |
Je kunt beter parfum ophebben / op hebben. |
over |
over hebben |
overhebben |
Ik hoorde dat je nog verf overhebt / over hebt. |
over |
over hebben |
overhebben |
Ik vrees dat ik na een middag winkelen geen benen meer overheb / over heb. |
tegen |
tegen hebben |
tegenhebben |
Ik ben eraan gewend dat ik de hele afdeling tegenheb / tegen heb. |
tegen |
tegen hebben |
tegenhebben |
Wat zij vooral tegenheeft / tegen heeft, is haar arrogantie. |
terug |
tegen hebben |
tegenhebben |
Wil je je pen niet terughebben / terug hebben? |
uit |
uit hebben |
uithebben |
Wanneer zou ze het boek uit hebben / uithebben? |
voor |
voor hebben |
voorhebben |
Wie aan het koken is, kan het best een schort voorhebben / voor hebben. |
Liever los
binnen |
binnen hebben |
We bellen u zodra we het boek binnen hebben. |
om |
om hebben |
Ik zag dat Anja ’m om had. (‘dronken was’) |
Aan elkaar gegroeid
bij |
bijhebben |
Ze moesten alle zeilen bijhebben. (‘uitgespannen hebben staan’) |
bij |
bijhebben |
Paul vroeg of ze geld bijhad. (‘bij zich had’; bijhad is niet voor iedereen acceptabel) |
door |
doorhebben |
Ik wou dat ik alles zo snel doorhad als jij. |
in |
inhebben |
Ik kon zien dat ze de pest/smoor/pé inhad. |
op |
ophebben |
Logisch dat ze niet veel met hen ophebben. (‘geen hoge dunk van hen hebben’) |
over |
overhebben |
Je moet er iets voor overhebben. |
voor |
voorhebben |
Dat zijn mensen die het goed met anderen voorhebben. (‘het goed met iemand menen’) |
Blij met deze uitleg?
Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!