Geweest is het voltooid deelwoord van wezen. In het werkwoord wezen zit een z, en geen s. Daarom ligt de vervoeging geweesd eigenlijk het meest voor de hand. Het is immers bijvoorbeeld ook sjezen - sjeesde - gesjeesd en vrezen - vreesde - gevreesd (zie ook de pagina over ’t kofschip).

Waarom geweest met een t?

Geweest is dus een uitzonderling. De spelling met een t is ingeburgerd geraakt omdat er geen verbogen vorm geweesde/geweeste bestaat of bestaan heeft. Je kunt bijvoorbeeld niet spreken van de geweeste/geweesde vakantie als je ‘de vakantie die geweest/voorbij is’ bedoelt. Daarnaast kun je wel spreken van een gesjeesde student en de gevreesde ziekte. Voor het gehoor eindigde geweest dus altijd op een t, en die t is ook op schrift in gebruik gekomen. Dat er geen verleden tijd weesde in gebruik is geweest, heeft daar eveneens aan bijgedragen. De verleden tijd was namelijk vroeger hij waart en is nu hij was. Er was dus zelfs geen verledentijdsvorm (zoals vreesde en sjeesde van vrezen en sjezen) waarin een d hoorbaar was.

Het historische Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) vermeldt dat vroeger de vorm gewesen ook wel gebruikt werd, maar dat al in het Middelnederlands geweset en de varianten geweest, geweist, weest en west geregeld voorkwamen. In de zestiende eeuw is geweest overal de gewone vorm, al komt ghewesen ook nog weleens voor, wellicht onder invloed van het Duits. Al lang voordat de spelling officieel werd vastgelegd (dat gebeurde in 1804), was de schrijfwijze geweest dus gebruikelijk. Daardoor is geweest de officiële spelling geworden. Het WNT vermeldt slechts enkele citaten uit de zeventiende en achttiende eeuw met geweesd - deze vorm is nooit echt algemeen gebruikt.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar.

Stel hier je vraag