Ophalen en afhalen zijn vaak allebei mogelijk:

  • We komen om twee uur aan op het station; wil je ons komen afhalen/ophalen?
  • Morgen komt onze chauffeur het servies afhalen/ophalen; u hoeft het niet af te wassen.

Ophalen en afhalen voegen allebei aan halen het aspect toe dat iets er klaar voor is om meegenomen te worden of dat iemand dat verwacht. Ze zijn vrijwel synoniem, maar er zijn twee aspecten die afhalen sterker benadrukt dan ophalen:

  1. Het gaat bij afhalen vrijwel altijd om een vaste, logische plaats waar iets of iemand weg moet: het station, een loket of balie, een (afhaal)restaurant (‘de afhaalchinees’).
  2. Datgene wat of diegene die ergens is, moet daar op een zeker moment ook echt weg: je laat iemand niet op het schoolplein of het station staan, en uiteraard hoort het bereide eten niet in het restaurant achter te blijven.

Meer betekenissen

Zowel ophalen als afhalen heeft nog meer betekenissen, waarbij beide werkwoorden overigens niet verward kunnen worden. Voor de volledigheid hier de betekenissen die Prisma XL Nederlands (online) geeft.

ophalen

afhalen

1. optrekken, omhoogtrekken (het anker ophalen, de brug ophalenje schouders ophalen, je hart ophalen)

1. iemand/iets van huis, de trein enz. halen (zie boven)

2. weer bewustmaken (herinneringen ophalen)

2. van de draden ontdoen (bonen afhalen)

3. goed leren zodat iemand op het niveau is dat hij nodig heeft, verbeteren (je Engels ophalen)

3. het beddengoed van het bed halen (het bed afhalen)

4. bij mensen langsgaan om iets te verzamelen, inzamelen (geld ophalen voor Afrika)

4. (in België:) opnemen (geld afhalen)

5. ergens vandaan halen (zie boven)

6. verwonden, bijv. door achter een spijker te blijven haken (= openhalen)

7. wegwerken, herstellen (een ladder in een kous ophalen)

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar.

Stel hier je vraag