Wat is juist: ‘Wie wil er een ijsje?’ of ‘Wie wilt er een ijsje?’
‘Wie wil er een ijsje?’ is goed. Wil krijgt hier dus geen t. Het werkwoord willen is namelijk een uitzondering op de regels voor de vervoeging van werkwoorden.
Wie is, net als hij, zij, niemand, Sophie en het Nederlandse volk, een derde persoon enkelvoud. Bij de meeste werkwoorden krijgt de derde persoon enkelvoud in de tegenwoordige tijd een t. Het is bijvoorbeeld wie denkt, hij maakt, zij speelt, niemand rijdt, Sophie aanvaardt en het Nederlandse volk vindt. Het werkwoord willen is een van de weinige uitzonderingen op deze regel. Het is wie wil, hij wil, zij wil, niemand wil, Sophie wil en het Nederlandse volk wil.
Meer voorbeelden:
- Wie wil mijn huis kopen?
- Zoek jij iemand die je auto wil kopen?
- Iedereen wil gezond oud worden.
- Niemand wil met mij mee naar de Vakantiebeurs.
Blij met deze uitleg?
Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!
Waaróm is het niet ‘Wie wilt er een ijsje’?
Dat het wie wil is en niet wie wilt, heeft te maken met de geschiedenis van het werkwoord willen. De vorm wil, die wij nu gebruiken als tegenwoordige tijd enkelvoud, is eigenlijk een zogenoemde aanvoegende wijs (een ‘wensende wijs’ of ‘optatief’). Willen hád vroeger helemaal geen tegenwoordige tijd. De aanvoegende wijs wille/wil heeft die functie (langgeleden) erbij gekregen. De vorm wille is sinds lang verouderd, maar wil komt heel vaak voor.
Aan zo’n aanvoegende wijs werd en wordt in de tegenwoordige tijd geen t toegevoegd. Het is bijvoorbeeld ook ‘Moge zij rusten in vrede’ en ‘Zij leve hoog’: zij is het onderwerp, maar toch komt er geen t achter moge en leve. Toen de aanvoegende wijs van willen in de loop der tijd ook als een ‘gewone’ tegenwoordige tijd in gebruik kwam, behield de persoonsvorm wil dit kenmerk van de oorspronkelijke aanvoegende wijs. Er kwam dus geen t achter de stam in de derde persoon enkelvoud. Daarom is wie wil (en hij wil, zij wil, Sophie wil, enz.) nog steeds juist.
‘Wie wilt’ al lange tijd gangbaar
Overigens vermeldt het Woordenboek der Nederlandsche Taal dat vormen als wie wilt “tamelijk frequent” zijn aangetroffen in de zestiende en de eerste helft van de zeventiende eeuw. In sommige delen van ons taalgebied is wie wilt heel gewoon. Het lijkt er zelfs op dat wie wilt in het hele taalgebied aan een opmars bezig is. Maar deze vorm wordt echt als een fout beschouwd. ‘Wie wilt er een ijsje’ is zelfs een zin die tot grote irritatie kan leiden. De taalnorm dat alleen wie wil juist is, is dus nog springlevend, hoe vaak wie wilt ook voorkomt.