Wat is goed: ‘Ze zegden af voor het feest’ of ‘Ze zeiden af voor het feest’?
Het is allebei goed. ‘Ze zegden af voor het feest’ is gebruikelijker.
Afzeggen heeft twee verleden tijden: de sterke vorm zei af (meervoud: zeiden af) en de zwakke vorm zegde af (meervoud: zegden af). De zwakke vorm is wat gebruikelijker.
Ook bij veel andere werkwoorden die op -zeggen eindigen, zoals afzeggen, toezeggen en opzeggen, zijn er twee mogelijkheden:
- Denk je dat ze daarom afzegden/afzeiden? (afzegden is gebruikelijker)
- Ze zegde/zei onmiddellijk toe. (zegde toe is gebruikelijker)
- Hij zegde/zei zijn abonnement per direct op. (zegde op is gebruikelijker)
Klik voor meer voorbeelden op het tabblad ‘Voorbeelden’ hierboven.
Zeggen - zei/zeiden
Zeggen heeft in de standaardtaal op zichzelf alleen een sterke verleden tijd: zei/zeiden. De zwakke vervoeging zegde/zegden is sterk verouderd, maar komt vooral in België nog af en toe voor in de formele schrijftaal. Bijvoorbeeld:
- De minister zei dat hij niet de juiste man op de juiste plaats was.
- Zijn vader zei hem dat hij trots op hem was en de zaak met vertrouwen aan hem overdroeg.
- En, wat zeiden ze?
- De rechtbank zegde dat de verweerder ertoe gehouden is op het brutobedrag de bij de wet bepaalde inhoudingen te verrichten. (formeel)
Blij met deze uitleg?
Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!
Lees ook
Taaladvies.net: Werkwoorden met een zwakke en een sterke vervoeging (algemeen)
Taaladvies.net: Zegden / zeiden
Toch nog een vraag?
Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar.
https://onzetaal.nl/taalloket/vraag-stellen
Hieronder staan meer voorbeelden van werkwoorden die eindigen op zeggen. Bij de meeste zijn twee vormen mogelijk. Als een van de twee duidelijk gebruikelijker is, is die vet gedrukt.
- afzeggen: zegde af, zei af
- aanzeggen: zegde aan, zei aan
- dankzeggen: zegde dank, zei dank
- doorzeggen: zegde door, zei door
- gedag zeggen: zegde gedag, zei gedag
- miszeggen: miszegde, miszei
- nazeggen: zegde na, zei na
- ontzeggen: ontzegde, ontzei
- opzeggen (in de betekenis ‘(laten) beëndigen’): zegde op, zei op
- opzeggen (in de betekenis ‘voordragen’): zegde op, zei op
- terugzeggen: zei terug
- toezeggen: zegde toe, zei toe
- vaarwelzeggen: zegde vaarwel, zei vaarwel
- verzeggen: verzegde
- voorzeggen: zegde voor, zei voor
- voortzeggen: zegde voort, zei voort
- weerzeggen: weerzegde
- zingzeggen: zingzegde
In ouder Nederlands kom je verschillende vormen tegen: zowel zei af als zegde af bijvoorbeeld. Ook gezeid als voltooid deelwoord is een tijdje in gebruik geweest, naast zegde en zeide voor de verleden tijd.
In de negentiende eeuw werd zeggen - zei - gezegd het gewoonst. Als ‘losse’ verleden tijd is zegde nooit echt algemeen geworden. In samenstellingen en afleidingen met -zeggen, zoals afzeggen, toezeggen en ontzeggen wel: zegde af, ontzegde en zegde toe zijn gebruikelijker dan zei af, ontzei en zei toe.
Wanneer zwak en wanneer sterk?
Er is geen regel of ezelsbruggetje om te bepalen welke zeggen-werkwoorden meestal zwak vervoegd worden en welke sterk. Wel is er een patroon waar te nemen. Het lijkt erop dat bij woorden waarbij letterlijk iets ‘gezegd’ wordt – zoals voorzeggen, nazeggen en doorzeggen (‘doorvertellen’) – de sterke verledentijdsvorm vaker voorkomt. Bij ‘figuurlijk’ gebruik van zeggen is de zwakke vorm gewoner, zoals bij afzeggen, opzeggen, ontzeggen en toezeggen.