De regel is dat de persoonsvorm na gij/ge altijd op een t eindigt – niet alleen in de tegenwoordige tijd (gij wordt, roept ge), maar bij sterke werkwoorden ook in de verleden tijd. Bijvoorbeeld:

  • Ge hadt hun verbazing eens moeten zien!
  • Werdt gij op tijd wakker?
  • Ik heb niet gehoord dat ge om hulp riept.
  • De wijn die ge dronkt, komt uit Australië. 

Bij onder meer de werkwoorden komen, geven, zijn en zien krijgt gij in de verleden tijd de lange klinker van de meervoudsvorm:

  • Gij kwaamt mijn hart verrijken met uw muziek.
  • Vroeger gaaft ge hier niet zoveel om.
  • Ge waart in 1998 nog maar een kind.
  • Zo veel nieuwe lentes zaagt gij beginnen.

Werkwoordsvervoegingen als gij/ge hadt, riept en kwaamt zijn in het noorden van ons taalgebied sterk verouderd in de standaardtaal. Ze komen in (Noord-)Nederland vrijwel niet meer voor in het dagelijkse taalgebruik. In het zuiden is dat anders, al is de situatie niet heel duidelijk. In België komt gij/ge in informele spreektaal en in romans in elk geval geregeld voor. Alleen de oude gij-vorm van de verleden tijd bij zwakke werkwoorden (zoals gij hoordet, ge wildet) lijkt overál uitgestorven.

Klik op het tabblad ‘Achtergrond’ hierboven voor meer informatie over gij.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar.

Stel hier je vraag

De geschiedenis van gij

In Taal als mensenwerk - Het ontstaan van het ABN (2004) schrijft Nicoline van der Sijs: “Ghi was oorspronkelijk een meervoudsvorm, en kreeg als werkwoordsuitgang -et: ghi hoordet, werket, leerdet. Toen gij ook voor het enkelvoud werd gebruikt, behield het werkwoord de oorspronkelijke uitgang: gij werktet.” Deze t viel trouwens al in de zeventiende eeuw vaak weg en later was de vorm zonder t bij zwakke werkwoorden het gebruikelijkst (gij werkte), maar in de Statenvertaling werden de al verouderende vormen mét t gebruikt. De taalkundige P. Weiland nam in zijn grammatica van 1805 de vormen met t op, al leefden die toen nauwelijks meer in het dagelijks taalgebruik.

Bij de sterke werkwoorden bleven volgens Van der Sijs vormen als gij kreegt, gij kroopt, gij bondt, gij riept, gij gingt, gij sloegt, gij naamt, gij kwaamt en gij waart tot ver in de negentiende eeuw in gebruik.

Inmiddels zijn gij/ge en de bijbehorende vervoegingen in het noorden uit de taal verdwenen. Vervoegingen als gij hadt zijn voor de meeste Nederlanders tegenwoordig vreemd en onbekend. Alleen in dictees komt nog weleens gij/ge hadt of gij/ge bondt voor. De oude vervoegingsregel is dus niet gemoderniseerd: deze vormen zijn als het ware ‘bevroren’, omdat ze niet meer gebruikt worden.

Voor België is de situatie anders: daar behoort gij/ge tot de informele spreektaal. De meeste Vlamingen zeggen gij hoorde, werkte ge, ge riep en gij ging. Het is eigenlijk vreemd om daarnaast gij hadt en bondt ge met een -t te schrijven – waarom zou er een uitzondering moeten worden gemaakt voor de werkwoorden waarvan de stam op een -d eindigt? Voorlopig wordt dit echter nog wel gedaan.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!