Wat is juist: u hebt of u heeft?
Het is allebei goed.
U hebt en u heeft zijn allebei juist. U heeft komt iets vaker voor dan u hebt.
Een paar voorbeelden:
- Hebt u een hond, mevrouw?
- U hebt mijn vraag nog niet beantwoord.
- Ik vroeg aan u en uw man of u een hond hebt.
- Waarom heeft u mijn vraag niet beantwoord?
- U heeft helemaal gelijk.
- Heeft u uw wachtwoord al ingevuld?
In ons tijdschrift Onze Taal en op deze website gebruiken we de vorm u hebt. Die vorm vinden we beter passen bij u bent, u kunt en u zult, waarin de werkwoordsvorm ook overeenkomt met die van de tweede persoon enkelvoud (de jij-vorm). De meeste mensen vatten u op als beleefdheidsvorm van jij/je. Het is dan consequent altijd de werkwoordsvorm te kiezen die bij je/jij hoort. Wie echter een voorkeur heeft voor u heeft, kan deze voorkeur gerust volgen. U heeft is een heel gebruikelijke vorm.
Als je wilt weten hoe het komt dat u hebt en u heeft allebei mogelijk zijn, bekijk dan het tabblad ‘Achtergrond’.
Blij met deze uitleg?
Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!
De herkomst van u
Het naast elkaar voorkomen van u hebt en u heeft hangt mogelijk samen met het ontstaan van het persoonlijk voornaamwoord u. Hoe dat ontstaan is, is niet helemaal duidelijk. Er zijn twee theorieën.
- U was de datief- en accusatiefvorm (derde en vierde naamval) van ghi (gij), de meervouds- en beleefdheidsvorm van du. Het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands geeft onder meer deze twee dertiende-eeuwse citaten waarin u voorkomt: “so sal u groet verdriet dar af comen” ('dan overkomt u daardoor groot verdriet') en “Got motu ... geleiden” (‘moge God u geleiden’). Het is mogelijk dat u na verloop van tijd, toen de kennis van het naamvalssysteem afnam, ook als onderwerpsvorm gebruikt werd.
- Een tweede mogelijkheid is dat u is afgeleid van uwe edelheid. Deze frase werd vanaf de achttiende eeuw in brieven als beleefde aanspreekvorm gebruikt, en vaak afgekort tot UEd. of UE. Dit werd vaak uitgesproken als uwee, wat vervolgens ook in de spreektaal terechtkwam, en afsleet tot u. Het feit dat u al bestond als datief- en accusatiefvorm, kan die ontwikkeling versterkt hebben. Bij dat uwe edelheid, en dus ook bij u, hoorde een persoonsvorm in de derde persoon enkelvoud. In de twintigste eeuw kwamen naast u kan, u heeft en u wil ook de vormen u kunt, u hebt en u wilt op, mogelijk omdat u steeds meer als beleefdheidsvorm van de tweede persoon enkelvoud werd gezien, waar deze werkwoordsvormen bij passen.
De Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) maakt bij de vorm u kan de volgende opmerking: “Geldt in Nederland als informeel, in België daarentegen niet. De combinatie komt vooral in gesproken taal voor.” Bij u zal en u wil staat eenzelfde opmerking. Bij u is staat dat deze vorm “weinig gebruikelijk” is. Bij u heeft vermeldt de ANS: “U heeft geldt als enigszins formeler dan u hebt.” Of alle taalgebruikers dit zo aanvoelen, is nog maar de vraag.