Wat is juist: ‘Moge al je wensen uitkomen’ of ‘Mogen al je wensen uitkomen’?
‘Mogen al je wensen uitkomen’, met het meervoud mogen, is juist.
Mogen is in deze zin de persoonsvorm. Deze werkwoordsvorm staat in het meervoud, omdat het onderwerp (al je wensen) ook een meervoud is. Onderwerp en persoonsvorm komen overeen. Meer voorbeelden met moge(n):
- Moge de beste winnen!
- Mogen allen de eindstreep halen!
- Moge je de wind altijd in de rug hebben.
- Mogen je kinderen veel geluk hebben in hun leven.
Mogen is wel een bijzondere vorm: het is een zogenoemde aanvoegende wijs (ook wel: conjunctief). In de zinnen hierboven wordt er een wens mee uitgedrukt. De aanvoegende wijs wordt nauwelijks nog gebruikt in het Nederlands. In feite komt hij alleen nog in vaste verbindingen voor en in formele taal. Andere voorbeelden zijn:
- Dat moge duidelijk zijn.
- Men neme een ei.
- Het zij zo.
- Zo waarlijk helpe mij God almachtig.
- Leve de koning!
Toch zie je ook vaak zinnen als ‘Moge al je wensen uitkomen’ en ‘Moge allen de eindstreep halen!’ - met het enkelvoud moge dus. In deze zinnen wordt moge als een soort onveranderlijk ‘wensend element’ in de zin gebruikt. Dat is niet zo vreemd als je bedenkt dat vormen als moge, leve en neme uit het levende taalgebruik zijn verdwenen: het is goed voorstelbaar dat deze vormen ‘verstenen’. Toch wordt de aanvoegende wijs moge(n) door de taaladviesboeken nog als een ‘gewone’ persoonsvorm behandeld. Dat betekent dat er een nauwe band is met het onderwerp: als dat een meervoud is, moet ook het meervoud mogen worden gebruikt.
Blij met deze uitleg?
Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!