enkelvoud/meervoud
- Aan- en uitzetten gebeurt / gebeuren handmatig
- Aanstalte / aanstalten maken
- Een aantal collega’s ging / gingen op cursus
- Een aantal keer / keren
- Een aantal van de mensen die hier wonen / woont
- Als de beste / als de besten
- Bandnamen enkelvoud / meervoud
- Beide / beiden
- Beschoren zijn: de experimenten was / waren geen lang leven beschoren
- Cafetaria / cafetaria’s
- De data is / zijn onderzocht
- Dat is / zijn mijn boeken
- Het echtpaar en zijn / haar / hun kind
- Een op de vijf Nederlanders ontbijt / ontbijten
- Een van de eersten die de grap doorhad / doorhadden
- Er wordt / worden aan de plannen gewerkt
- Euro / euro / Euro’s / euro’s
- Van gedachte / gedachten wisselen
- Alle collega’s gelieve / gelieven
- Gestalte geven: de plannen wordt / worden gestalte gegeven
- Wij waren getuigen / getuige
- Getuige / getuigen de reacties
- Groente / groenten / groentes
- Met vriendelijke groet / groeten
- Gunnen: worden / wordt uw ogen rust gegund
- Harde buiken
- Het hoe en wat is / zijn
- Hoofdbreken / hoofdbrekens
- Twintig jaar / jaren
- Jij of ik bel / belt / bellen
- Jong en oud vermaakte / vermaakten zich
- Een kwart van de toeschouwers verlieten / verliet de zaal
- Leve / leven de kinderen!
- Twintig man was / waren
- De media heeft / de media hebben
- Vijf miljoen mensen keek / keken
- De notulen is / zijn klaar
- Nul boek / boeken
- Onder andere / onder anderen
- Opa of oma komt / komen
- Er ligt / liggen een paar takken in de tuin
- Pollen, gluten: enkelvoud of meervoud?
- Problemen die hulp noodzakelijk maakt / maken
- Vijftig procent betalen / betaalt
- Soa / soa’s (meervoud)
- Sommeren: de betogers werd / werden gesommeerd
- Dit soort situaties is / zijn te voorkomen
- Twintig stuks vee kwam / kwamen om
- Taliban / taliban
- De tweeling(en) is / zijn
- Twee treinen extra is / zijn voldoende
- Twee van de drie jongeren sport / sporten wekelijks
- Valuta / valuta’s
- Verkiezing / verkiezingen
- Verzoeken: reizigers worden / wordt verzocht
- Vier op de vijf leerlingen is / zijn geslaagd
- Een voordeel is / zijn de afstanden
- VS is / zijn
- Wachten: het onderwijs wacht / wachten veranderingen
- Wij hadden last van onze maag / magen
- Wijzen op: de auteurs werd / werden erop gewezen
- Daaronder wordt / worden alle brieven verstaan
- Zij zijn historicus / historici
- Zowel de film als het boek is / zijn goed