Het getal nul is vergeleken met de andere getallen een nieuwigheid. Het begrip nul komt in het Nederlands ‘pas’ voor vanaf het begin van de zestiende eeuw.

Nul gedraagt zich in sommige opzichten als geen. Een zin als ‘Bij hen thuis zijn er echt nul boeken’ kun je opvatten als: ‘Bij hen thuis is er echt geen één boek (terwijl de meeste mensen in elk geval énkele boeken hebben).’ Die bijgedachte aan de boeken die de meeste mensen juist wél hebben (een meervoud dus), heeft er misschien toe bijgedragen dat nul boeken veel beter klinkt dan nul boek. Je gebruikt nul boeken/huizen, enz. dan min of meer in de betekenis ‘geen enkel boek/huis/exemplaar van de boeken/huizen/exemplaren die je zou verwachten’.

Nul is een telwoord. Een zin als ‘Ik neem deze keer nul boeken mee’ is namelijk het antwoord op de vraag: ‘Hoeveel boeken neem je mee?’ Dat is duidelijk een vraag naar een aantal. In de zin ‘Ik neem deze keer geen boeken mee’ is geen een ontkennend woord, geen telwoord. Deze zin is eerder het antwoord op de vraag ‘Neem je boeken mee?’

Nul fout/fouten

Als je een dictee foutloos maakt, kun je zeggen: ‘Ik had nul fouten’, maar ook: ‘Ik had nul fout.’ Ook ‘Ik had twee, drie, vier enz. fout’ is mogelijk naast ‘Ik had twee, drie, vier, enz. fouten.’ Dat enkelvoud fout is misschien ontstaan vanuit zinnen als ‘Ik had er nul/drie fout.’ Vandaar is de stap naar ‘Ik had nul/drie fout’ klein.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar.

Stel hier je vraag