Een getal dat op half eindigt, kan op twee manieren in letters geschreven worden:

  • met -enhalf erachter, zonder spaties: tweeënhalf, drieënhalf, vierenhalf, achtenhalf, twaalfenhalf, zeventigenhalf
  • met en een half, in losse woorden, erachter: twee en een half, drie en een half, vier en een half, acht en een half, twaalf en een half, zeventig en een half

Beide opties zijn dus juist. Wel is er in de praktijk bij hogere getallen een voorkeur voor de versie met en een half. Dat komt vermoedelijk doordat een getal als 62½ duidelijker is als je dat in losse woorden schrijft: tweeënzestig en een half leest prettiger dan tweeënzestigenhalf.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!

Trema’s, spaties, streepjes

In de korte vorm is het voegwoord en afgesleten tot een soort uitgang, met een stomme e (die van de). Daarom komt er in tweeënhalf en drieënhalf een trema en geen streepje. (In samenstellingen zoals zee-egel en politie-eenheid staat een streepje om klinkerbotsing te voorkomen.)

In de lange vorm twee en een half is nog wel het voegwoord en te horen en klinkt daarna het lidwoord een. Er staan geen streepjes tussen de woorden. In samenstellingen als twaalf-en-een-halfjarig komen wel streepjes.

Voor de verbogen vormen op -halve gelden dezelfde spellingregels: tweeënhalve / twee en een halve, twaalfenhalve / twaalf en een halve, enz.

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar.

Stel hier je vraag