er
- Er / hier / daar / waar + voorzetsel + werkwoord: los of aan elkaar
- Er: wel of geen er?
- Er + aan + onder + door + gaan
- Eraan denken / er aan denken
- Er: wanneer gebruik je er? (algemeen)
- Erin schenken / er inschenken
- Er: is (er) sprake van winst?
- Eropaf komen / erop afkomen / erop af komen
- Er: op straat spelen (er) kinderen
- We gaan erop uit / eropuit
- Eruitzien / er uitzien / eruit zien
- Ervanaf komen / eraf komen / er afkomen / ervan afkomen
- Zich ervanaf maken / zich ervan afmaken
- Er van uit gaan / ervan uitgaan / er vanuit gaan
- Ervoor zorgen / er voor zorgen
- Er wordt / worden aan de plannen gewerkt