Het werkwoord denken staat vaak samen met het voorzetsel aan in een zin. Na aan staat dan meestal een zelfstandig naamwoord, zoals verhalen (van vroeger) of (de) planten:

  • We denken steeds vaker aan verhalen van vroeger.
  • Kun jij aan de planten denken als ik op vakantie ben?

Je kunt datzelfde aan ook combineren met er. De woorden er en aan schrijf je dan aan elkaar als ze direct achter elkaar staan:

  • Dit zijn mijn planten. Wil jij eraan denken als ik weg ben?
  • Dat is goed; ik denk eraan.

Eraan verwijst hier naar de planten uit de eerste zin. Eraan betekent dan dus ‘aan de planten’. Er zijn ook zinnen met eraan denken waarin eraan verwijst naar een deel van de zin dat verderop staat:

  • Wil jij eraan denken om mijn planten water te geven?
  • Denk eraan dat je op tijd naar huis komt.

Eraan, hieraan, daaraan, waaraan

Wat voor er + aan geldt, geldt ook voor hier + aan, daar + aan en waar + aan. Je schrijft dus hieraan, daaraan en waaraan als één woord in zinnen als deze:

  • Wil jij hieraan denken als ik weg ben?
  • Zul je daaraan denken als ik weg ben?
  • Waaraan moeten we nog denken?

Op het tabblad ‘Voorbeelden’ staan meer voorbeelden van zinnen met eraan, daaraan, hieraan en waaraan. Op het tabblad ‘Achtergrond’ vind je meer uitleg over deze combinaties.

Er (...) aan

Tussen er, hier, daar of waar en aan kunnen andere delen van de zin staan. In dat geval schrijf je ze uiteraard als losse woorden, ook al horen ze nog steeds bij elkaar. Je mag aan daarom niet aan denken vastschrijven.

  • Je moet er natuurlijk wel aan denken dat alles klaarstaat.
  • Wil jij er dan echt drie weken lang aan denken als ik weg ben? Wil jij hier tijdens mijn vakantie aan denken?
  • Kun jij daar eigenlijk wel drie weken lang met voldoende aandacht aan denken?
  • Waar moeten we allemaal nog aan denken?

Oefenen

Wil je oefenen met eraan en er aan (en hieraan, daaraan en waaraan)? Klik dan op het tabblad ‘Oefenen’ hierboven.

Andere combinaties met eraan

Eraan komt ook voor met andere werkwoorden dan denken, zoals:

  • Ik ben eraan gewend dat het hier zo druk is.
  • Het gaat nog niet perfect, maar ik wil eraan werken.
  • Wil je me eraan herinneren dat ik die brief nog schrijf?
  • Niemand twijfelt eraan dat dit een goed idee is.
  • Wat heb je eraan als niemand het kan lezen?
  • Ik kan me eraan ergeren als hij zijn muziek hard heeft staan.
  • Maar ja, wat doe je eraan?
  • We werken eraan om dit voor elkaar te krijgen.
  • Hoe laat zijn ze eraan begonnen?
  • Je moet je eraan aanpassen.
  • Ik hecht eraan om mijn mening uit te spreken.
  • Pas op, je gaat eraan als ik zes gooi!
  • We zitten eraan vast.

Op het tabblad ‘Oefenen’ vind je materiaal om te oefenen met deze kwestie.

Er zijn veel vaste combinaties van een werkwoord en een voorzetsel: zorgen voor, houden van, denken aan, kijken naar, wachten op, enzovoort. Na het voorzetsel staat vaak een zelfstandig naamwoord, een persoonlijk voornaamwoord of een naam (of een woordgroep met zo’n woord als kern):

  • We moeten denken aan voldoende eten voor onderweg.
  • Zij houdt van kerstliedjes.
  • Ik zorg voor jou.
  • We kijken naar Netflix.

In plaats van zo’n woord(groep) kan er ook er, daar, hier of waar bij het voorzetsel staan. Als er/daar/hier/waar direct voor het voorzetsel staat in de zin, schrijf je die woorden aan elkaar: 

  • We moeten eraan denken.
  • Zij houdt daarvan.
  • Ik zorg hiervoor.
  • Waarnaar kijken we?

Eraan = ‘aan het (ding)’, ‘aan de dingen’

Zo’n woord als eraan betekent eigenlijk ‘aan het’ of ‘aan iets (wat net genoemd is). Evenzo betekent daaraan of daarvoor eigenlijk ‘aan dat, aan die dingen’ of ‘voor dat, voor die dingen’.  Hieraan en hiervoor zijn te lezen als ‘aan dit, aan deze dingen’ en ‘voor dit, voor deze dingen’, en waaraan en waarnaar betekenen eigenlijk ‘aan wat, aan welke dingen’ en ‘naar wat, naar welke dingen’.

De combinatie van er en een voorzetsel verwijst dan ook vaak naar iets wat eerder in de zin of in de vorige zin genoemd is. Het gebruik van zo’n combinatie voorkomt dat je een woordgroep moet herhalen. Voorbeelden:

  • Ik ga op vakantie en iemand moet mijn planten water geven. Wil jij eraan denken? [eraan  = aan de planten, of: aan het water geven van de planten]
  • Leuk dat je het vraagt. Ja hoor, ik zal eraan denken.
  • Denk jij aan mijn planten in de vakantie? Ja hoor, ik denk eraan. [eraan = aan de planten]
  • Mijn vriendin en ik eten niet vaak zuurkool. Zij houdt ervan, maar ik vind het niet lekker. [ervan = van zuurkool]

Combinaties als eraan denken, ervoor zorgen en ervan houden kunnen ook verwijzen naar iets wat verderop in de zin staat. Dat is dan vaak een bijzin die met dat of om begint. Voorbeelden:

  • Zul je eraan denken dat je de planten water geeft?
  • Ik moet er niet aan denken dat ik zo vroeg op zou moeten.
  • Wil jij ervoor zorgen dat mijn planten water krijgen?
  • Zij houdt ervan om mensen voor de gek te houden.

Let op 

Soms staan er/daar/hier/waar en een voorzetsel wel na elkaar in de zin, maar horen ze toch niet bij elkaar. Het voorzetsel kan namelijk ook een zinsdeel vormen met een woord of woordgroep erachter. Zoals hier:

  • Ze had er voor niks zitten wachten.
    [er duidt een plaats aan; voor hoort bij (voor) niks, niet bij er]
  • Ik ben er voor de zoveelste keer in getrapt.
    [voor hoort bij (voor) de zoveelste keer, niet bij er]
  • Je kunt op me rekenen; ik ben er voor jou.
    [voor hoort bij (voor) jou, niet bij er]
  • Ze had daar van acht tot tien om hem zitten wachten.
    [daar duidt een plaats aan; van hoort bij (van) acht tot tien, niet bij daar]
  • De dieren komen hier in elk geval tot rust.
    [hier duidt een plaats aan; in hoort bij (in) elk geval, niet bij hier]
  • Onze buren hebben een garage waar tegen betaling caravans worden gestald.
    [waar duidt een plaats aan; tegen hoort bij betaling]

In deze zinnen verwijst er/daar/hier naar iets anders, bijvoorbeeld naar een plaats; in elk geval heeft het een andere functie dan in de eerdere zinnen op deze pagina. In zulke gevallen schrijf je er en het voorzetsel los van elkaar.

Oefenen

Doe de ‘eraan of er aan’-test!

Online training

Vond je de test lastig? Volg dan onze training Los of vast: ‘er’, voorzetsels en werkwoorden op het online leerplatform van Onze Taal. Met behulp van video’s, stappenplannen en opdrachten heb je de regels binnen de kortste keren onder de knie.