Op deze pagina staan de belangrijkste toepassingsmogelijkheden van het voorzetsel aan. Kort gezegd kun je dit voorzetsel gebruiken in zinnen als de volgende:

  • Ik stootte me aan de hoek van de tafel. (letterlijke aanraking)
  • Ik woon aan de gracht / aan een mooie laan / aan een drukke straat / aan een smalle dijk. (aanraking in de zin van ‘nabijheid’)
  • Er hangen veel appels aan de boom. (aanraking in de zin van ‘verbinding’)
  • Ik stuurde een kaart aan mijn oma. (verbondenheid met een doel of richting)

Er zijn veel min of meer vaste combinaties met aan. Het is vaak moeilijk onder woorden te brengen wat aan daarin nu precies uitdrukt. Als je op het tabblad ‘Voorbeelden’ klikt, zie je een lange lijst van vaste verbindingen met aan.

Aanraking

Vaak heeft het voorzetsel aan betrekking op het letterlijk aanraken van iets. Voorbeelden daarvan zijn: aan je oor friemelen en aan een touw trekken. Aan drukt hier uit waarop de handeling van het werkwoord betrekking heeft: het friemelen gebeurt aan het oor en het trekken gebeurt aan het touw.

Het kan ook om een figuurlijke aanraking gaan, een ‘aanraking’ in gedachten. Dat is bijvoorbeeld het geval in denken aan je vakantie, je ergeren aan de vertragingen en iemand herinneren aan een afspraak.

Aanraking met nadruk op ‘nabijheid’

In bijvoorbeeld aan de deur staan, aan de kust wonen en aan de voet van de heuvel uitrusten drukt aan vooral nabijheid uit. Dat gebeurt ook vaak op een figuurlijke manier, waarbij je moeilijk onder woorden kunt brengen wat die nabijheid nu precies inhoudt. Bijvoorbeeld:

  • Morgen heb ik de tijd aan mezelf. 
  • Mijn opa had het aan zijn hart.
  • Vergeet nooit dat we aan jouw kant staan.

Aanraking met nadruk op ‘verbinding’

In weer andere gevallen drukt aan samen met het werkwoord vooral een bestaande of ontstane verbinding uit. Dit gaat een stap verder dan een ‘incidentele’ aanraking. Bijvoorbeeld:

  • Er zitten lange wortels aan de plant.
  • De auto’s stonden bumper aan bumper.

In ‘Ze trokken avond aan avond volle zalen’ gaat het om een tijdreeks: een rij avonden die ‘aan elkaar geregen’ zijn. In je aan een afspraak houden verbind je je in figuurlijke zin aan de afspraak.

In deze voorbeelden wekt het verband dat aan schetst, de gedachte aan een onderverdeling of specificatie:

  • We hebben een scala aan modellen in onze showroom.
  • Er is een tekort aan medicijnen.

Verbondenheid met een doel of richting

Verder kan aan – in combinatie met een werkwoord dat een beweging uitdrukt – een verbondenheid met een doel of richting aangeven. Bijvoorbeeld:

  • Ik stuur wel even een app aan haar.
  • In Enkhuizen gaan we aan land.

Als deze verbondenheid met een doel of richting figuurlijk bedoeld is, gaat het meer om een resultaat of ontstane toestand. Bijvoorbeeld:

  • Ik heb het laken aan stukken gescheurd.
  • De gemeente wil het autoverkeer in het centrum aan banden leggen.

Als aan het meewerkend voorwerp in een zin inleidt, drukt het samen met het werkwoord ook in figuurlijke zin een doel of richting uit. Bijvoorbeeld:

  • We vertelden aan hen waar ze konden parkeren.
  • Geef je de sleutels straks aan mij?
  • Ze hebben expliciet aan haar beloofd dat ze nog een kans zou krijgen.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar.

Stel hier je vraag

Lijst vaste verbindingen met het voorzetsel aan

Hieronder staan tientallen voorbeelden van vaste combinaties met het voorzetsel aan. De combinaties zijn gesorteerd op het kernwoord, bijvoorbeeld een zelfstandig naamwoord (adresbasis) of een werkwoord (blootstaan, werken).

A

iets aanbieden aan

het aanbod aan schoenen/laptops/...

aandacht geven/schenken aan

aan het lezen/luieren/studeren/stofzuigen/... zijn

je aanpassen aan iets

aan het achtereind

aan de achterkant

adapteren aan een nieuwe situatie

een adder aan je borst koesteren

aan het goede/juiste/verkeerde adres zijn

iets adviseren aan

afbreuk doen aan

niets afdoen aan

iets afgeven aan iemand

financieel aan de afgrond staan

je aan de afspraak houden

je kont/reet afvegen aan iets

aan de afwas zijn

analoog aan (of: met)

antwoorden aan

iets aan je arm hebben (een mand/tas/...)

avond aan avond

B

een baaierd aan stijlen/meningen/kleuren

aan Bacchus offeren

aan banden leggen

aan de bak komen/moeten

de bal aan het rollen brengen

aan de bal zijn

er is geen bal aan

iets aan banden leggen

aan de bar staan/zitten/hangen

aan barrels

aan de basis liggen/staan

aan de beademing liggen

beantwoorden aan

aan de bedelstaf raken

aan bederf onderhevig zijn

beginnen aan

behoefte hebben aan vriendschap/rust/slaap/…

aan beide kanten/zijden

iets/je bekendmaken aan

bij iemand aan de bel hangen/trekken

aan de bel trekken

iets beloven aan

aandacht/moeite/zorg besteden aan

iets betalen aan

aan de beterende hand zijn

aan de beurt zijn

je bezeren aan

bezig zijn aan (of: met)

een bezoek brengen/afleggen aan

je bezondigen aan iets

bezwijken aan een ziekte

een bijgedachte aan

de bijl aan de wortel leggen

aan de binnenkant

aan de binnenzijde

je blauw betalen aan

blind zijn aan één oog

blootstaan aan

aan bod komen

aan de boemel zijn

iemand aan je boezem drukken

aan het bewind komen

blootstaan aan

aan boord gaan/komen/blijven

de brui geven aan iets

bumper aan bumper staan

C

complimenten geven aan

aan de conferentietafel gaan zitten (‘gaan onderhandelen’)

conform aan de regels (of: met)

je conformeren aan

D

dag aan dag

aan de dag komen/treden

iets te danken hebben aan

deelnemen aan

delegeren aan

denken aan

aan de deur staan/komen/zetten

het is dik aan tussen hen

doen aan basketbal/quilten/tennis/gamen/…

iets doorgeven aan

aan de drank/drugs zijn

E

eigen zijn aan

je ergeren aan

tien euro aan munten

F

friemelen aan

frunniken aan

frutselen aan

G

aan de gang zijn

gebonden zijn aan

een gebrek aan geld/voedsel/ademruimte/…

de gedachte aan ...

gehalte aan zuurstof/...

gehoorzamen aan

zich gehouden achten aan

gelegen aan een straat/rivier/...

gelijk zijn aan

geloven aan (of: in)

het genoegen was aan mijn kant

gepaard aan

geparenteerd aan (of: met)

aan je gerief komen

gewaagd zijn aan

gewend zijn aan

jezelf gewennen aan

er goed aan doen

er goed aan toe zijn

aan de gracht wonen

aan de grens wonen

iets aan de grote klok hangen

aan gort zijn

grenzen aan

H

het is nu aan haar (‘zij moet het doen’)

iemand iets aan de hand doen

handen aan het bed

hangen aan

het aan je hart hebben

je hart ophalen aan

aan de haven wonen

hechten aan

een hekel hebben aan

iemand helpen aan

het is nu aan hem

hebben aan (ergens veel/weinig/niets aan hebben)

iemand herinneren aan

herkennen aan

aan je hoofd hebben

je houden aan

aan huis afleveren

I

inboeten aan actualiteit

J

het is nu aan jou

het is nu aan jullie

K

aan kant maken

kijk eens aan

kleven aan

knopen aan je blouse zetten

aan iets (kunnen) komen

koppelen aan

aan de kust wonen

je kunt ervan op aan

kwijtraken aan

L

de lamp aan hebben

aan land komen

lenen aan

leveren aan

aan het licht komen

dat ligt aan jou

lijden aan een ziekte

likken aan

aan de lopende band

M

mankeren aan

medeplichtig zijn aan

meedelen aan 

meedoen aan

melden aan

aan de meter verkopen

wat moet ik ermee aan?

aan de muur


N

nalaten aan

een nare bijsmaak overhouden aan

er/daar is niets aan

ergens nog niet aan toe zijn

tot aan de nok (toe) gevuld

aan de normen beantwoorden

tot aan de ochtend

onderhevig zijn aan

onderwerpen aan

het is nu aan ons

iemand onderwerpen aan (een ademtest)

iets onderwerpen aan (een grondige inspectie)

ontbreken aan

ontgaan aan

ontkomen aan

ontlenen aan

ontsnappen aan

onttrekken aan

je opdringen aan

ophangen aan

opleggen aan

optrekken aan

overdragen aan

overhandigen aan

overlaten aan 

overlijden aan

P

€ 1000 aan papiergeld

paren aan

er niet aan te pas komen

iemand aan de praat houden

iets aan de praat krijgen

R

aan het raam staan

de radio aan hebben

raken aan

er zit een rare smaak aan

de bal aan het rollen brengen

af en aan rijden

rijk zijn aan

een ring aan je vingers hebben

een ring aan iemands vinger schuiven

rug aan rug staan/zitten

het gaat er ruig aan toe

S

schade aan

schelen aan (wat scheelt eraan?)

scherp aan de punt zijn

schudden aan

serveren aan

er slecht aan toe zijn

je snijden aan

sterven aan

je stoten aan

studeren aan de universiteit/hogeschool

aan stukken scheuren/vallen/breken

iets sturen aan

T

aan tafel gaan/zitten

een tekort aan middelen

een teveel aan vertrouwen

aan tennis doen

de tijd aan jezelf hebben

toedienen aan

aan toe gaan (het gaat er vreemd aan toe)

toegeven aan

toekennen aan

toekomen aan iets

toeschrijven aan

toevertrouwen aan

toevoegen aan

toewijzen aan

toe zijn aan

tonen aan

trekken aan

trouw zijn aan

twijfelen aan

U

uitbetalen aan

uitgeven aan

uiting geven aan

uitleggen aan

V

aan vakantie toe zijn

iets vastmaken aan

vastzitten aan

verantwoorden aan

verbinden aan

verbonden zijn aan een bedrijf

verhuren aan 

verkopen aan

verplichten aan

verraden aan

verschijnen aan

verslaafd zijn aan

vertonen aan

vertellen aan

aan de verwachtingen beantwoorden/voldoen

de verwarming aan hebben

de vingers aan een hand

voelen aan

voldoen aan

voorafgaan aan 

voorbijgaan aan

aan de voorkant

de voorkeur geven aan

voorleggen aan

voorlezen aan

voorschrijven aan

je voorstellen aan

het gaat er vreemd aan toe

vreugde beleven aan

W

zich wagen aan

aan wal gaan/liggen/blijven

wanhopen aan

aan de waterkant

weiden aan

wennen aan

aan het werk gaan/zijn

werken aan iets

werken aan de universiteit/hogeschool

weten wat je aan iemand hebt 

iets wijten aan

het gaat er wild aan toe

een wondje aan je teen/hand/arm/... hebben



Z

iets kunnen zien aan

aan de andere zijde van het graf

aan zijn (‘het is aan tussen hen’)

ergens zin aan hebben (ook: ergens zin in hebben)

aan de sherry/het bier/… zitten