Boekenplank en groentesoep zijn samenstellingen. Je hoort hier een uh-klank tussen het eerste en het tweede woord waaruit deze samenstellingen bestaan. Die klank moet je soms schrijven als een e en soms als en. Al lange tijd heet deze klank ‘de tussen-n’.

De officiële hoofdregel voor het wel of niet schrijven van deze tussen-n is: als het eerste deel van een samenstelling alleen een meervoud heeft op -en en niet (ook) een meervoud op -es, schrijf je een tussen-n in de samenstellingen met dat eerste deel. Het is volgens deze regel boekenplank (boek heeft alleen het meervoud boeken). Daarnaast is het bijvoorbeeld groentesoep (zonder tussen-n), omdat naast het meervoud groenten ook groentes voorkomt.

Er zijn veel uitzonderingen op deze hoofdregel. De officiële regels staan in de Leidraad van de officiële woordenlijst. Wie bij de overheid en in het onderwijs werkt, moet deze regels volgen. Anderen hoeven dat niet. Klik op het tabblad ‘Oefenen’ om te oefenen met de officiële regels.

Alternatieve spelling

De officiële regels voor de tussen-n zijn ingewikkeld en leiden tot slechts één officieel juiste vorm. Bij andere tussenklanken – zoals in vervoer(s)bewijs, land(en)naam en werktuig(e)lijk – biedt de officiële spelling de taalgebruiker juist wél de vrijheid. Wat ons betreft kan dat bij de tussen-n ook. Er zijn namelijk algemene principes die de meeste taalgebruikers (onbewust) hanteren bij de keuze voor een schrijfwijze met of zonder tussen-n. De meeste mensen kiezen uit zichzelf al voor boekenplank, krantenartikel, weidevogel, ziekteverzuim, enz. enz. Bij sommige woorden, zoals groentesoep/groentensoep, kom je wat meer variatie tegen. Dat is niet vreemd als het gaat om tussenklanken.

De keuze voor het wel of niet schrijven van een tussen-n zijn terug te voeren op enkele algemene principes. Die staan hieronder. De onderstaande punten zijn dus geen regels die zeggen hoe het móét. Ze zijn eerder een beschrijving van de praktijk. Een voordeel is: als deze beschrijving overeenkomt met je taalgevoel, doe je het meestal ook goed volgens de officiële hoofdregels, omdat de meeste samenstellingen onder het eerste punt hieronder vallen.

Meestal wel een tussen-n als het eerste deel (ook) een meervoud op -en heeft en:

  • het geheel een vrij letterlijke, concrete betekenis heeft: boekenbon (‘bon om boeken mee te kopen’), hondenhok (‘hok voor honden’), kattengejank (‘gejank zoals katten soms laten horen’); schapenwolken (‘wolken die op schapen lijken’); krokodillentranen (‘tranen die krokodillen zouden huilen’); het eerste deel is hier een soort collectief: het benoemt een groep, maar er ligt geen nadruk op het aantal exemplaren;
  • je het eerste deel duidelijk als een meervoud interpreteert, soms ook in de zin van ‘meer exemplaren’: driegangendiner, gedachtenleven*, secondenlang*, tweefasenpil*, enz.
  • het eerste deel een of meer personen aanduidt: artsenpost, bediendenverblijf*, beloftenelftal*, mensenhand, weduwenpensioen*, ziekenwagen.

Meestal geen tussen-n als:

  • het eerste deel een abstract woord of een verzamelbegrip is dat geen meervoud heeft (of waarvan het meervoud ongebruikelijk is), zoals benzine, hel, rijst of tarwe: benzinepomp, hellevuur, rijstepap, tarwebrood;
  • het eerste deel geen zelfstandig naamwoord is, maar bijvoorbeeld een bijvoeglijk naamwoord, een werkwoordstam of een woordgroep met een naamvals-e: hogeschool, ingebrekestelling, jokkebrok, knarsetanden, lachebek, platteland, spinnewiel;
  • een deel van de samenstelling of de samenstelling als geheel niet meer in zijn oorspronkelijke letterlijke betekenis herkenbaar is of gebruikt wordt: bakkebaard, bolleboos, hanepoten* (‘onbeholpen handschrift’), naar hartelust*, het regent pijpestelen*, ruggespraak, schattebout, zielepoot*;
  • de gedachte aan een collectief meervoud in het eerste deel niet gewenst is; je denkt misschien eerder aan één exemplaar: hartekreet*, ruggegraat*;
  • het woord eindigt op -lijk, -achtig, -lings of -ling: amfetamineachtig, beurtelings, ellendeling, gunsteling, landelijk, ruggelings, sekteachtig;
  • het woord eindigt op -loos: achteloos, hopeloos, vormeloos, vreugdeloos, maar:
    • als bij een woord op -loos meteen de gedachte ontstaat (of moet ontstaan) aan een of meer exemplaren van het eerste deel, is -en- het gebruikelijkst: ideeënloos*, orchideeënloos*, conceptenloos*;
    • -en- schrijven kan het geheel soms iets letterlijker maken: grenzeloos optimistisch (‘oneindig’), grenzenloos* (‘zonder grenzen’), vruchteloos proberen (‘zonder resultaat’), vruchtenloos* (‘zonder vruchten’), een wolkeloze toekomst (‘zorgeloos, stralend, zonder angstige vooruitzichten’), wolkenloos* (‘zonder wolken’).

(De woorden met een * zijn niet juist volgens de officiële regels.)

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 2 steun je Onze Taal. Bedankt!

Wil je oefenen met de officiële regels? Doe dan deze test (tien vragen). Wil je er écht in duiken? Doe dan deze test (met maar liefst vijftig vragen en een toelichting bij elke vraag).