Duivekaters! is een verouderde uitroep, die iets als ‘drommels!, deksels!’ betekent. Het is een zogenoemde versteende samenstelling: het woord bestaat uit twee delen, maar het is niet duidelijk wat die delen eigenlijk betekenen. Het gehéél betekent iets.

In versteende samenstellingen mag officieel geen tussen-n komen te staan. In de praktijk laten de meeste mensen in dit soort gevallen uit zichzelf de tussen-n al weg. Andere voorbeelden zijn apekool (‘onzin’) en pierewaaien (‘feesten’). (Klik op het tabblad ‘Voorbeelden’ voor nog meer versteende samenstellingen.)

Duivekaters is een afleiding van duivekater. Dat is een samenstelling die eigenlijk bestaat uit de woorden duivel en kater. De l van duivel is weggevallen. Kater was in het Nederlands van de Middeleeuwen óók een naam voor de duivel. Dat betekent dat duive(l)kater eigenlijk een tautologie is. Het historische Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) vermeldt: “Een soortgelijke betrekking als er, in het volksgeloof, tusschen heksen en katten bestaat (...), bestaat er tusschen katers en den Duivel. Vergelijk blikse(m)kater (als basterdvloek gebezigd) en duive(l)kater (...) als namen voor den Duivel.”

Duivekater als brood

Duivekater is trouwens ook de naam van een bepaald feestbrood, dat vroeger met Kerstmis en Oudjaar werd gegeten. Het brood had oorspronkelijk boven en beneden een dubbele ‘knobbel’, dat een gewricht moest voorstellen. Deze vorm herinnert mogelijk aan het offeren van dieren aan de goden (in zeer oude tijden).

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar.
https://onzetaal.nl/taalloket/vraag-stellen

Voorbeelden versteende samenstellingen

Hieronder staan woorden die volgens de officiële spelling geen tussen-n krijgen omdat ze ‘versteende samenstellingen’ zijn. Dat wil zeggen: samenstellingen waarvan de betekenis niet zomaar af te leiden is uit de delen waaruit het woord bestaat of lijkt te bestaan.

woord (+ betekenis) verklaring
apegapen schertsende nevenvorm van gapen; misschien oorspronkelijk iets als happegapen, hapegapen
apekool waarschijnlijk van aap (‘onzin’) (uit het Jiddisch) + kool; minder waarschijnlijk: vervorming van het West-Vlaamse woord apekalle (‘minderwaardige vissoort’)
apelazarus aap is een versterkend voorvoegsel; lazarus (‘melaatsheid; gruwelijke ziekte’) gaat terug op de naam van de met zweren overdekte bedelaar in Lucas 16:20
apezuur misschien ontstaan onder invloed van zich een aap schrikken
assegaai ('werpspies') van het Engelse assagai, dat via het Spaans teruggaat op het Arabische az zaghaya
assepoes(ter) poesten betekende ‘blazen’; letterlijk betekent assepoester ‘iemand die in de as blaast’
bakkebaard van backe (‘wang’) + baard
bakkeleien van het Maleisische berkelahi (‘twisten’)
banderol in z’n geheel geleend uit het Frans, banderole
barreboksen ('voor elkaar krijgen') Bargoens, wellicht van Barbauser (‘smid’)
bietebauw ('bullebak') gevormd van bijten en de stam van bauwen (‘blaffen’)
bollebof(fin) ('hoge pief') dezelfde herkomst als bolleboos (zie hieronder)
bolleboos ('uitblinker') Bargoens, Jiddisch bal(le)boos, Hebreeuws ba’al ha-bajith: ‘de baas van het huis’
bollebuis ('poffertje', 'dik persoon') wellicht van bol en buis in de betekenis ‘jongen’
bonnefooi (op de -) verbastering van het Franse à la bonne foi: ‘in goed vertrouwen’
bruidegom gom/gomo was een Oudnederlands woord voor ‘man, mens’
bullebak bulle is waarschijnlijk een klanknabootsende vorm van bulderen of bulken
burgemeester van borg(er)/burger (‘stad, poorter’) en meester
dageraad de herkomst van raad in dit woord is onbekend
duimelot van duim en de Franse versterkingsuitgang -lot
duivekater, deuvekater (een soort zoet brood) waarschijnlijk eenzelfde herkomst als duivekaters (zie hieronder)
duivekaters, deuvekaters (‘drommels’) het eerste deel is waarschijnlijk een verbastering van duivel; ook kater kan betrekking hebben op de duivel
elleboog, ellepijp van het Middelnederlandse elne, ellen, elle (‘onderarm’) en boog resp. pijp, een verkorting van pijpbeen
elzevier (drukkersterm) genoemd naar het zeventiende-eeuwse boekdrukkersgeslacht Elzeviers of Elseviers
flierefluiter het eerste deel is mogelijk afgeleid van de plant vlier
hagedis bijzonder oud inheems woord met onduidelijke herkomst, later beïnvloed door hage/hegge (‘haag, heg’)
havezate (hofstede) van hof en sate, dat teruggaat op zitten
hazewind(hond) van haas en wind, dat waarschijnlijk teruggaat op een Indo-Europees woord dat ‘hond’ betekende
heremiet van het Laatlatijnse (h)eremita; gaat terug op het Griekse erèmia (‘eenzame plek’)
hunebed mogelijk naar het volk van de Huni genoemd
kakebeen van kaak en been; is in zijn geheel een versteende samenstelling
kanneberg (‘veenbes’) van het Franse canneberge, dat teruggaat op het Duitse Kranichbeere
kattebelletje (‘kort briefje’) van het Italiaanse scartabello (‘slecht boek’)
kattekliek verbastering van katholiek
kazemat komt via het Frans van het Italiaanse casamatta
kinnebak ('onderkaak') van kin en backe (‘wang’)
kinnesinne Jiddisch, gaat terug op het Hebreeuwse qin’a sin’a: ‘afgunst en haat’
klerelijer, klerepoten, kleretroep, klerevent, klereweer, klerewijf, klerezooi, etc. klere is een verbastering van het Franse colère (‘woede’), dat weer te maken heeft met cholera
klotedag, klotegevoel, klotekind, klotestreek, klotetroep, klotevent, kloteweer, klotewijf, etc. klote (‘slecht, beroerd’) geldt als bijvoeglijk naamwoord: ‘Dat is klote!’
koddebeier van kodde (‘knots’) en beieren (‘heen en weer zwaaien’)
koekeloeren afleiding van kokeloer, kokerol (‘slak’); eigenlijk: ‘een leven leiden als een slak in een huisje’
koekepeer herkomst onbekend
kokkerellen verlenging van kokkeren (‘voor kok spelen’), of een afleiding van kokkerel (‘kooksel’)
krakkemikkig/krikkemikkig vermoedelijk van het Middelnederlandse cricke/crucke (‘kruk, haak’) en mik (‘gaffelvormige steunbalk’)
kribbebijter (‘mopperkont’) van krib en bijter; eigenlijk gezegd van een dier dat uit verveling in zijn krib bijt
kruizemunt kruis betekent hier ‘gekruld’, net als kroes; leenvertaling van het Latijnse menta crispa: ‘gekrulde munt’
lellebel verlenging van lel met bel, dat ‘flard, lap’ en vandaar ‘slordige vrouw’ betekent
madelief eerste deel is mogelijk het oude woord made, dat ‘weide’ betekende
maretak van mare (‘boze geest’) en tak
marsepein gaat via het Franse marcepain terug op het Italiaanse marzapane
masteluin (tarwe-roggemengsel, broodsoort) komt via het Oudfranse mestillon van het Latijnse mixtellum (‘gemengd’)
nachtegaal van nacht en een oud werkwoord dat ‘zingen’ betekent; ‘nachtzanger’ dus
paarlemoer vertaling van het middeleeuws-Latijnse mater perlarum
papegaai van het Oudfranse papegai, dat is ontleend aan het Arabische bab(b)aga; het tweede deel werd volksetymologisch geassocieerd met gaai
paperassen ontleend aan het Franse paperasses (‘onnuttige papieren’); waarschijnlijk verwant met papier
petekind gaat terug op het middeleeuws-Latijnse patrinus (‘doopvader’)
petemoei moei is eigenlijk een vleinaam voor moeder
ooievaar misschien betekende het eerste deel oorspronkelijk ‘geluk, rijkdom’; vaar betekende ‘dragen’; eigenlijk dus ‘brenger van rijkdom’
pannegies ‘oorspronkelijk Veluws stoofgerecht met lamsvlees’, dialectvorm van pannetjes
pezewever van pees en wever (van ‘slechte wever’ (stof die ‘peesde’ was slecht) of ‘iemand die pezen weeft i.p.v. draden’)
pierement van het Bargoense pieren (‘spelen’), met het achtervoegsel -ment
pierewaaien ontleend aan het Russische pirovát ‘fuiven, feesten’; het tweede deel werd volksetymologisch geassocieerd met waaien
pierewiet (‘grappenmaker’) herkomst onbekend; misschien is er een verband met pirouette óf met het vogelgeluid
pissebed betekent eigenlijk ‘bedplasser’, dus met het werkwoord pissen; de betekenisovergang is te verklaren doordat de diertjes in de volksgeneeskunde werden gebruikt om het urineren te bevorderen
pikketanis(sie) (‘borrel’) misschien ‘wat even gepakt wordt’ met een ‘geleerde’ uitgang erachter voor de grap
poppedein(e) (‘klein meisje’) pop met een achtervoegsel dat van het geheel een liefkozende verkleinvorm maakt
postelein ontleend aan het Oudfranse porcelaine, dat ontleend is aan het Italiaanse porcellana (‘groente’)
pruimedant van het Franse prune d’ente: ‘pruim van een geënte boom en daarmee van goede kwaliteit’
rammenas van het Italiaanse ramolaccio, dat via het Latijn teruggaat op het Griekse armorakia (‘mierikswortel’)
ravelijn (‘bolwerk buiten de vestinggracht’) van het Franse ravelin, dat weer van het Italiaanse ravellino komt
redekavelen (‘keuvelen’, ‘redeneren’) van rede (‘denkvermogen’) en kavelen in de betekenis ‘ordenen’
ribbemoos (‘grote, ruwe kerel’) verbasterd uit Jiddisch: rebbe Mousje (Moos), gaat terug op het Hebreeuwse rabbi Mose: ‘heer Mozes’
robbedoes (‘levendig kind’) mogelijk is het eerste lid rob (‘zeehond’); misschien ook van robben (‘stoeien’); does is misschien verwant met duizelen
ruggespraak van het Duitse Rücksprache, letterlijk ‘het naar achteren spreken’
scharrebier (‘slecht bier’) scharre gaat vermoedelijk terug op scherf/scharf (‘scherf, pot, halve penning’), dus een goedkope kwaliteit
schallebijter, scharrebijter (een soort kever) volksetymologische verbastering van scharboot(e), van het Franse escarbot, dat teruggaat op het Latijnse scarabaeus. Vermoedelijk van scharren (‘met de poten krabben’) en bijten.
scharrekruid (eenjarig bonekruid) herkomst onbekend
scharretong (platvis) scharre gaat mogelijk terug op scharren (‘de bodem omwoelen’) of op scherf/scharf (‘scherf’)
schattebout van schat en bout in de betekenis ‘stukje vlees/gevogelte om aan te kluiven’
schattekind van schat en kind
schollevaar (‘aalscholver’) schol is klanknabootsend en de uitgang -aar is wellicht beïnvloed door het Middelnederlandse aren, aer (‘arend’)
scholteboer (voorname boer) scholte is een variant van schout
sikkepit(je) van sik (‘geit, bok’) en pit (‘keutel’)
snoezepoes snoes is vermoedelijk een verkorting van snoeshaan, dat uit Nederduits komt (snushan, ‘bluffer, praler’); snoes werd later liefkozend gebruikt, en kennelijk verlengd met poes
snollebol van snol en bol als aanduiding voor een persoon
spillebeen, spillepoot van spil (‘stokje’) en been resp. poot
spilleleen (‘in de vrouwelijke linie erfelijk leen’, term uit het feodale stelsel) van spil(le) (‘gereedschap om te spinnen’) en leen
sporkehout van spork (‘droge tak’) en hout
stedehouder van stede in de betekenis ‘plaats’ en ‘houden’; het geheel is waarschijnlijk gevormd naar het Franse lieutenant
takkelijer, takkemens, takketrainer, takkevent, takkeweer, takkewijf, etc. takke is een verbastering van het Franse attaque (‘aanval’, ‘beroerte’)
tierelantijn van het Franse tiretaine of tirelintin (‘geklingel’)
totebel mogelijk van toot (‘spits toelopend einde, tuit’) + bel in de betekenis ‘bobbel’
truttebel van trut en bel, dat ‘flard, lap’ en vandaar ‘slordige vrouw’ betekende
truttebol van trut en bol als aanduiding voor een persoon
truttekop van trut en kop als aanduiding voor een persoon
tuttebel tut gaat terug op dot (‘speen’); bel betekende ‘flard, lap’ en vandaar ‘slordige vrouw’
tuttebol tut gaat terug op dot (‘speen’); bol als aanduiding voor een persoon
tuttekop tut gaat terug op dot (‘speen’); kop als aanduiding voor een persoon
ukkepuk herkomst van uk is onbekend
wegedoorn herkomst van wege is onduidelijk
wielewaal wiele gaat via de tussenvorm wiede terug op het Oudhoogduitse witu- (‘hout’); waal is een nabootsing van het geluid van de vogel
zenegroen (plantengeslacht) zene- is ontstaan uit een oud woord dat ‘altijd’ betekent
zinnebeeld gaat terug op het Duitse Sinnbild
zinnespel zin in de betekenis ‘interpretatie’ + spel