Wat is redekundig ontleden? En hoe doe je dat?
Bij redekundig ontleden verdeel je een zin in zinsdelen (onderwerp, lijdend voorwerp, enz.). Een zinsdeel is een onderdeel van een zin met een bepaalde grammaticale functie.
Bij redekundig ontleden bepaal je uit welke zinsdelen een zin bestaat, welke grammaticale functie die zinsdelen hebben en hoe je ze dus het best kunt benoemen.
De zinsdelen zijn: onderwerp, persoonsvorm, gezegde, meewerkend voorwerp, belanghebbend voorwerp, ondervindend voorwerp, oorzakelijk voorwerp, lijdend voorwerp, bijwoordelijke bepaling, bijvoeglijke bepaling, voorzetselvoorwerp en bepaling van gesteldheid. Natuurlijk komen niet al die zinsdelen samen in één zin voor. Wel heeft vrijwel elke zin (behalve een elliptische zin) een onderwerp en een gezegde. ‘Ik slaap’ bestaat uit een onderwerp (ik) en een gezegde (slaap). De zin ‘Anna leest een boek’ heeft een onderwerp (Anna), een gezegde (leest) en een lijdend voorwerp (een boek).
Op het tabblad ‘Voorbeelden’ staan twee uitgebreide voorbeelden van een redekundige ontleding. Meer informatie over de afzonderlijke zinsdelen is te vinden in aparte adviezen op deze website.
Blij met deze uitleg?
Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!
Ontleedvoorbeeld (redekundig) 1
Hoe ontleed je de zin ‘Mijn moeder heeft gisteren op de markt appels gekocht’ redekundig? Het volgende stappenplan geeft houvast:
- Stel eerst vast wat de persoonsvorm is. Dat is de werkwoordsvorm die een eenheid vormt met het onderwerp en die informatie geeft over de tijd waarin de zin staat. Dat betekent dat een persoonsvorm een meervoud of een enkelvoud kan zijn en een tegenwoordige tijd of een verleden tijd. In deze zin geldt dat voor heeft. Heeft kan in het meervoud hebben worden en in de verleden tijd had. Ter controle kun je een ja/nee-vraag van de zin maken. De persoonsvorm komt dan namelijk meestal vooraan te staan: ‘Heeft mijn moeder gisteren appels gekocht?’
- Kijk vervolgens of er nog meer werkwoorden in de zin staan die samen met heeft het gezegde kunnen vormen. Gekocht is het enige andere werkwoord. Het gezegde van de zin is dus heeft gekocht. Omdat dit gezegde een actie aanduidt, is het een werkwoordelijk gezegde.
- Ga dan op zoek naar het onderwerp van de zin. Het onderwerp is het zinsdeel waar de rest van de zin betrekking op heeft. De rest van de zin geeft namelijk aan wat het onderwerp doet of overkomt, of wat er aan de hand is met het onderwerp. In deze zin doet mijn moeder iets: zij heeft appels gekocht. Mijn moeder is dus het onderwerp. Je kunt dit controleren door gebruik te maken van de nauwe band tussen onderwerp en persoonsvorm. Zet de persoonsvorm heeft in het meervoud. Verandert mijn moeder dan ook in een meervoud? Ja: het is mijn moeder heeft en mijn moeders hebben. Nu weet je zeker dat je het onderwerp (en de persoonsvorm) hebt gevonden.
- Het hoofdwerkwoord is het werkwoord dat aangeeft welke handeling, welke toestand of welk proces in de zin centraal staat. In deze zin is dat kopen. Een eigenschap van het werkwoord kopen is dat het altijd een lijdend voorwerp bij zich heeft (het is overgankelijk). Het lijdend voorwerp is de naam voor datgene wat of degene die de handeling van het gezegde direct ondergaat. Datgene wat de handeling van het kopen direct ondergaat, zijn de appels. Appels is dus het lijdend voorwerp.
- In de zin staat geen meewerkend voorwerp. Er staat bijvoorbeeld niet voor wie de appels zijn.
- Dan is er nog het stukje gisteren op de markt. Dit zijn twee aparte zinsdelen. Dat weet je doordat je ze los van elkaar kunt verplaatsen. Je kunt ook één van de twee weglaten - je kunt ze zelfs allebei weglaten. Juist zijn ook ‘Gisteren heeft mijn moeder op de markt appels gekocht’, ‘Mijn moeder heeft op de markt appels gekocht’, ‘Mijn moeder heeft gisteren appels gekocht’ en ‘Mijn moeder heeft appels gekocht.’ Gisteren en op de markt zijn allebei bepalingen. Gisteren is een bepaling van tijd en op de markt is een bepaling van plaats.
Samenvattend is dit de ontleding van ‘Mijn moeder heeft gisteren op de markt appels gekocht’:
- mijn moeder = onderwerp
- heeft = persoonsvorm
- heeft gekocht = werkwoordelijk gezegde
- gisteren = bepaling van tijd
- op de markt = bepaling van plaats
- appels = lijdend voorwerp
Ontleedvoorbeeld (redekundig) 2
Nog een voorbeeld: ‘Die nieuwe buurman lijkt me heel aardig’.
- Zoek de persoonsvorm. Welke werkwoordsvorm vormt een eenheid met het onderwerp? Welke werkwoordsvorm kun je in een andere tijd zetten? Dat is lijkt: die nieuwe buurman lijkt wordt in het meervoud die nieuwe buurmannen lijken. De verleden tijd van lijkt is leek. Als je ter controle een ja/nee-vraag van de zin maakt, komt de persoonsvorm voorop te staan: ‘Lijkt die nieuwe buurman heel aardig?’ De persoonsvorm is dus lijkt.
- Staan er nog meer werkwoorden in de zin? Nee, lijkt is het enige werkwoord. In deze zin gaat het niet om wat de buurman dóét, maar om wat de buurman ‘volgens mij ís’. Deze zin heeft dus een naamwoordelijk gezegde. Het naamwoordelijk gezegde geeft een vaste eigenschap aan. Die eigenschap is heel aardig: dat is die nieuwe buurman volgens mij. Lijkt heel aardig is dus het naamwoordelijk gezegde. Heel aardig is van dit gezegde het naamwoordelijk deel.
- Zoek het onderwerp. Wie krijgt het ‘stempel’ dat hij (volgens mij) heel aardig is? Die nieuwe buurman - dat is dus het onderwerp. Je kunt dit weer controleren door gebruik te maken van de nauwe band tussen onderwerp en persoonsvorm. Zet de persoonsvorm lijkt in het meervoud. Verandert die nieuwe buurman dan ook in een meervoud? Ja: het is die nieuwe buurman lijkt en die nieuwe buurmannen lijken. Nu weet je zeker dat je het onderwerp (en de persoonsvorm) hebt gevonden.
- Nu is alleen me nog over. Me is in deze zin degene die de combinatie van koppelwerkwoord plus naamwoordelijk deel van het gezegde ‘ondervindt’, namelijk dat die nieuwe buurman aardig lijkt. Me wordt daarom het ondervindend voorwerp genoemd. Bij het ondervindend voorwerp kun je hier het voorzetsel volgens denken.
De volledige ontleding van de zin ‘Die nieuwe buurman lijkt me heel aardig’ is dus:
- die nieuwe buurman = onderwerp
- lijkt = persoonsvorm
- lijkt heel aardig = naamwoordelijk gezegde
- me = ondervindend voorwerp
- heel aardig = naamwoordelijk deel van het gezegde
In ons boek Grammatica komen (onder meer) alle zinsdelen kort en bondig aan de orde, met veel voorbeelden. Bestel het in onze webwinkel!
Blij met deze uitleg?
Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!