Als je eraan toekomen in een zin gebruikt, schrijf je er vast aan het voorzetsel aan als dat er vlak achter staat. Datzelfde geldt voor toe en komen. Bijvoorbeeld: ‘Ze hoopt dat ze eraan toekomt’ en ‘Denk je eraan toe te komen?’ In ‘Ik kom er straks aan toe’ staan aan en toe los: straks staat tussen er en aan in, en toe hoort bij het werkwoord kom, dat eerder in de zin staat.

Hoofdregels voor er/daar/hier/waar + voorzetsel

Dit zijn de hoofdregels voor het aan elkaar of los schrijven van er (en hier, daar en waar) en een voorzetsel:

  • Schrijf er, daar, hier en waar vast aan het voorzetsel dat erachter staat: eraan gewend zijn, hierbij zijn, daarvoor kiezen, waaruit bestaat dit plan?, enz.
  • Als er nog een voorzetsel in de zin voorkomt, ga dan na of dat bij het werkwoord in de zin hoort. Dat is bijvoorbeeld het geval in Ik sluit me erbij aan. Aan blijft los staan van erbij, want het is aansluiten bij iets. Aan hoort dus al bij het werkwoord. 
  • Als het andere voorzetsel niet bij het werkwoord hoort, komt het ook aan er en het eerste voorzetsel vast. Bijvoorbeeld: Ik ga ervandoor (want het is ervandoor gaan) en We willen eropuit (want het is eropuit willen).

Hieronder staat een stap-voor-stapbeschrijving van de regels. Klik op het tabblad ‘Voorbeelden’ hierboven als je een lange lijst voorbeelden wilt bekijken, van eraan beginnen tot ervoor zorgen.

De regels stap voor stap

1. Er / hier / daar / waar aan een voorzetsel vast

De bijwoorden er, daar, hier en waar schrijf je meestal vast aan het voorzetsel dat erachter staat (zie punt 3 voor uitzonderingen). Die combinatie van er + voorzetsel verwijst dan naar iets in de zin of de context. ‘Er/daar/hier/waar + voorzetsel’ betekent iets als ‘voorzetsel + dat/dit/wat’. Voorbeelden:

  • Ella kijkt naar de optocht. Ella kijkt ernaar.
  • Naar wat kijkt Ella? Waarnaar kijkt Ella?
  • Maurice leert van zijn fouten. Maurice leert ervan.
  • Van deze fouten zal hij wel leren. Hiervan zal hij wel leren.
  • Zijn collega’s keken wel op van die rare stropdas. Daar keken zijn collega’s wel van op.
  • Ik heb je gewaarschuwd voor de harde tegenwind. Daarvoor heb ik je gewaarschuwd. 

Het voorzetsel maakt in deze zinnen geen deel uit van het werkwoord. Het hoort ook niet bij een ander deel van de zin. De grammaticale term voor woorden als ervan, hiervoor, daarover en waartussen is ‘voornaamwoordelijk bijwoord’.

Opmerkingen

  • Zo’n combinatie van er/hier/daar/waar, een voorzetsel en een werkwoord heeft in vrij veel gevallen een vaste, figuurlijke betekenis. Denk aan erbij komen (‘Hoe kom je erbij?’) - dat is niet meer letterlijk ‘bij iets komen’.
  • Na er/hier/daar/waar kan in plaats van een voorzetsel ook een bijwoord staan. Het gaat om de bijwoorden af, heen, mee, toe en vandaan: eraf slaan, daarheen gaan, hiermee worstelen, ertoe doen, waarvandaan. Deze gevallen zijn ook in de lijst op het tabblad ‘Voorbeelden’ opgenomen.
  • Soms hoort het voorzetsel niet bij het werkwoord, maar wél bij een ander deel van de zin dat direct achter het voorzetsel staat. Ook dan mag je het voorzetsel niet aan er, daar, hier en waar vast schrijven. Voorbeelden:
    • Hoe ziet het er bij jou op het werk uit? (bij jou hoort bij elkaar)
    • Ik moet daar voor mezelf nog goed over nadenken. (voor mezelf hoort bij elkaar)

2. Voorzetsel wel of niet aan werkwoord vast

Als een voorzetsel onderdeel is van een werkwoord, mag je het niet aan er of een ander voorzetsel vast schrijven. Bijvoorbeeld:

  • erbij optellen: Ik tel de reiskosten erbij op. (op hoort bij het werkwoord optellen en blijft los staan van erbij; het is optellen bij iets, bijvoorbeeld bij het totaalbedrag optellen)
  • ervan uitgaan: Ik ga ervan uit dat je zelf handdoeken meeneemt. (uit hoort bij het werkwoord uitgaan en blijft los staan van ervan; het is uitgaan van iets, uitgaan van een gedachte)
  • ervoor doorgaan: De buurvrouw heeft een trui gebreid, of in elk geval iets wat ervoor doorgaat. (door hoort bij het werkwoord doorgaan en blijft los staan van ervoor; het is voor iets doorgaan, in dit geval doorgaan voor een trui)

Om zulke combinaties te analyseren, moet je bekijken om welk werkwoord het in de zin gaat. Woordenboeken noemen een combinatie van een voorzetsel en een werkwoord overigens nog weleens één werkwoord, terwijl dat grammaticaal niet altijd goed te verdedigen valt.

  • er ingaan (Van Dale): ergens naar binnen gaan - Ik zag hem het huis ingaan. Ik zag hem er ingaan.
  • erin gaan (Onze Taal): in = voorzetsel (of achterzetsel), gaan = werkwoord - Ik zag hem het huis in gaan. Ik zag hem erin gaan. (Erin = ‘in het huis’, ‘het huis in’.)

Een voorzetsel wordt overigens (bijna) nooit aan zijn, willen, kunnen of mogen vast geschreven; daarom is het bijvoorbeeld erover uit zijn en ermee door kunnen.

Tot slot zijn er ook voorzetselcombinaties die samen een eenheid vormen (vanuit, vanaf, naartoe), of die gecombineerd met er een vaste betekenis hebben gekregen (ervandoor, eropuit). In de lijst op het tabblad ‘Voorbeelden’ geven we per geval aan of het om zo’n eenheid gaat of dat een van de voorzetsels bij iets anders in de zin hoort.

3. Er / hier / daar / waar los van voorzetsel en/of werkwoord

Het bijwoord er kan ook een andere functie in de zin hebben. Vaak is het een zogeheten ‘plaatsonderwerp’ en hoort het voorzetsel niet bij er maar bij een zelfstandignaamwoordgroep of bij het werkwoord:

  • Wat zit er achter zijn gedrag? (achter zijn gedrag is één geheel)
  • Wat komt er achter die wand? (achter die wand is één geheel)
  • Momenteel zijn er van ons zessen drie collega’s met vakantie. (van ons zessen hoort bij elkaar)
  • Ik wist niet dat de wedstrijd al begonnen was – wie staat er voor? (voor en staat horen bij elkaar)

Als de woorden er, hier, daar en waar een letterlijke betekenis hebben (‘op die plek’, ‘op deze plek’, ‘op welke plek’), dan zijn het losse bijwoorden.

  • We vliegen morgen naar Wenen; het is de bedoeling dat we er (= op die plek, in Wenen) aankomen om twaalf uur.
  • Wilt u hier (= op deze plek) ondertekenen?
  • Of het EK daar (= op die plaats) doorgaat, is nog onzeker.
  • Waar (= op welke plek, op welk gebied) voorzag de minister precies een probleem?

Maar ook de voornaamwoordelijke bijwoorden ervan, hierdoor, erover, waartussen e.d. kunnen gescheiden in de zin staan: erbij, van erbij kunnen, staat bijvoorbeeld apart in ‘Ik kan er niet bij.’ Als het in een zin mogelijk is om het er-woord bij elkaar te houden maar er kan óók iets tussen staan, kies dan wat het natuurlijkst klinkt. Er is geen regel die voorschrijft dat bijeenhouden beter is.

  • Het bedrijf had al eerder ervoor gekozen om uit Nederland te vertrekken.
  • Het bedrijf had er al eerder voor gekozen om uit Nederland te vertrekken.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!

Hieronder staan veelvoorkomende combinaties met er. Ze staan gealfabetiseerd op er- (van eraan tot en met ervoor dus). Er staan telkens voorbeelden bij, vaak ook met hier, daar en waar. Zit die ene combinatie er nu net niet bij? Stuur ons dan een e-mail.

eraan - erachter - eraf - erbeneden - erbij - erboven - erbuiten - erdoor - erheen - erin - erlangs - ermee - erna - ernaar - ernaast - erom - eronder - erop - erover - ertegen - ertoe - ertussen - eruit - ervan - ervoor

eraan

naar de uitleg - naar de lijst

  • eraan beginnen: Ik weet niet hoe ik eraan moet beginnen. Hoe wil je daaraan beginnen? Waaraan zullen we het eerst beginnen?
  • eraan bijdragen: Wat draag jij eraan bij? Hieraan draag ik graag bij. Daaraan bijdragen is mijn liefste wens. Waaraan heb jij bijgedragen?
  • eraan deelnemen: Als je eraan deelneemt, moet je ook doorzetten. Mijn diepste wens is hieraan deel te nemen. Daaraan heeft hij graag deelgenomen. Waaraan heeft hij deelgenomen?
  • eraan denken: Denk eraan dat jij moet afsluiten. Hieraan heb ik nog niet gedacht. Ik verwacht dat je daaraan denkt. Waaraan denkt u het eerst als u opstaat?
  • eraan doen: Wat doen we eraan? Wat gaan we hieraan doen? Ik vrees dat daaraan weinig te doen valt. Waaraan valt nog iets te doen?
  • eraan gaan: We gaan eraan! Ze riepen dat ze eraan gingen.
  • eraan hebben: Heel leuk allemaal, maar wat heb ik eraan? Hieraan heb ik veel gehad. Wat heb je daaraan? Waaraan heb je het meest gehad?
  • eraan herinneren: Goed dat je me eraan herinnerd hebt!
  • eraan houden: Ik houd je eraan! Iedereen heeft zich eraan gehouden.
  • eraan komen: Wat een leuke lamp – hoe kom je eraan? Ik begrijp niet hoe ze daaraan komen – het is onzin. De trein komt eraan! De vakantie komt eraan! Niet eraan komen met je vingers; het moet nog drogen.
  • eraan naaien: Kun jij die knoop eraan naaien? Zal ik hieraan een lusje naaien?
  • eraan meebetalen: Ik hoop dat je er ook aan meebetaalt. Daaraan betaal ik graag mee. Ze schreef dat ook zij hieraan heeft meebetaald. Waaraan heb jij meebetaald?
  • eraan meedoen: Heb jij er ook aan meegedaan? Probeer dan hieraan mee te doen. Daaraan zou ik graag meedoen. Ik kan niet beslissen waaraan ik mee zal doen.
  • eraan meewerken: Werkte ze eraan mee? Hieraan werk ik niet mee. Daaraan meewerken is geen moeite. Waaraan zou jij willen meewerken?
  • eraan moeten geloven: Ze wilde de prik niet, maar moest er toch aan geloven.
  • eraan onderdoor gaan: Ze is er bijna aan onderdoor gegaan. Hier wil ik niet aan onderdoor gaan. Was je echt bang dat hij daaraan onderdoor zou gaan?
  • eraan ontsnappen: Dt-fouten maken: niemand ontsnapt eraan.
  • eraan overhouden: Ik heb er niets aan overgehouden. Hij wist heus wel wat hij hieraan overhield. Daaraan heeft hij zijn vechtlust overgehouden.
  • eraan schelen: Wat scheelt eraan?
  • eraan toegaan: Ik wist niet hoe het eraan toe zou gaan. Het is er gezellig aan toegegaan.
  • eraan toegeven: Geef jezelf toestemming eraan toe te geven. Ik was moe, maar het was moeilijk daaraan toe te geven.
  • eraan toekomen: Sorry, ik ben er niet aan toegekomen. Denk je dat we daar nog aan toe zullen komen? Hieraan ben ik nog niet toegekomen. Waar kom je wel aan toe, denk je?
  • eraan toevoegen: Voeg er twee eetlepels water aan toe. Wat wil je hieraan toevoegen? Daaraan heb ik weinig toe te voegen.
  • eraan toe zijn: Ik hoorde dat hij er niet best aan toe is. Vakantie, daar ben ik wel aan toe.
  • eraan tornen: Probeer er maar niet aan te tornen. Hieraan valt niet te tornen. Hij zei dat daaraan niet te tornen viel.
  • eraan trekken: Daar hangt een touw; trek eraan! We moeten er hard aan trekken.
  • eraan twijfelen: Ik twijfel eraan of ik mee moet gaan. Hieraan zul je toch niet twijfelen? Ik vroeg hem waaraan hij twijfelt.
  • eraan vastzitten: Je hebt geen idee wat eraan vastzit. Hopelijk beseft hij dat hij hieraan vastzit. Daaraan zit wel het een en ander vast.
  • eraan verslaafd zijn: Chips, daaraan ben ik echt verslaafd. Hieraan wil niemand verslaafd raken.
  • eraan voorafgaan: Ik wil graag weten wat hieraan vooraf is gegaan / wat hieraan is voorafgegaan. 
  • eraan wennen: Jozef kon er niet aan wennen dat zijn zoon slimmer was dan hij. Daaraan zal ze uiteindelijk wel wennen.
  • eraan werken: Ik kan niet zo goed speechen, maar ik werk eraan. Ik hoor dat jij hieraan werkt. Waaraan werk jij op het moment?
  • eraan zitten: Het is met puistjes het best als je er niet aan zit. Wil je hier alsjeblieft niet aan zitten?
  • eraan zijn: De ontsnapte renners werden ingehaald door het peloton en waren eraan voor de moeite.

erachter, erachteraan

naar de uitleg - naar de lijst

  • erachter: Wat is het idee erachter? Wat is het verhaal daarachter?
  • erachteraan: Waar wacht je nog op: erachteraan! Erachteraan, zeg ik!
  • erachteraan gaan: Ga er meteen achteraan! Zou Heleen daarachteraan willen gaan?
  • erachteraan hobbelen: Ik hobbelde er telkens achteraan.
  • erachteraan lopen: Hij liep er meteen achteraan. Erachteraan lopen, daar zijn ze goed in.
  • erachteraan rennen: Ze rende erachteraan. Zij renden er vrolijk achteraan.
  • erachteraan zitten: Je ziet toch dat ik erachteraan zit? Wie zat daarachteraan? Zal ik hierachteraan zitten?
  • erachter komen: Hoe ben je erachter gekomen? Hoe komt u erachter welk abonnement bij u past? Ze zullen hier nooit achter komen. Toen ik daarachter kwam, was ik enorm opgelucht.
  • erachter schuilen: Het aanbod is mooi, maar wat schuilt erachter? Wat schuilt daarachter?
  • erachter staan: Kun je erachter staan? Ik sta daar helemaal achter.
  • erachter verschuilen: Die instantie verschuilt zich erachter. In zijn jeugd verschool hij zich daarachter.
  • erachter verstoppen: Er stond een grote doos, en ze verstopte zich erachter. Verstop het pakje hierachter! Waarachter heb je je verstopt?
  • erachter zijn: Ik ben erachter: de oplossing is 'emu'.
  • erachter zitten: Het is een goede grap; wie zitten erachter? Hierachter ligt de zee. Daarachter zaten weer andere mensen.

eraf

naar de uitleg - naar de lijst

  • eraf blijven: Ik vroeg je eraf te blijven. Ik denk niet dat ik hieraf kan blijven. (Zonder er: 'Afblijven!')
  • eraf brengen: Hoe heeft ze het eraf gebracht?
  • eraf doen: Je moet eerst de dop eraf doen. Wil jij het deksel er even af doen?
  • eraf gaan: Het dak gaat eraf! De trap was zo steil dat hij struikelde toen hij eraf ging. (Zonder er: 'Hij is bij dat optreden genadeloos afgegaan.')
  • eraf halen: Een pleister eraf halen kun je het best in één keer doen.
  • eraf komen: Wil je eens gauw eraf komen? Kom daaraf! Wat zijn we dáár goed af gekomen, zeg!
  • eraf kunnen: Geen lachje kon eraf. Neem gerust een voorgerecht; het kan eraf!
  • eraf lopen, de kantjes -: Hij liep de kantjes eraf. Het is wel duidelijk dat ze er de kantjes af lopen.
  • eraf maken: Hij maakte zich eraf met een gemompeld 'sorry'.
  • eraf mogen: Mag de poster eraf?
  • eraf slaan: Ik heb het dopje eraf geslagen.
  • eraf snijden: De slager heeft de vetrandjes eraf gesneden.
  • eraf springen: Ze klom op de stoel en sprong eraf.
  • eraf vallen: De tak viel eraf. Hij sprong op de bank en viel eraf.
  • eraf vliegen: De vonken vlogen eraf.
  • eraf zijn: De kop is eraf. De nieuwigheid is eraf. Ik ben eraf, nooit meer tentamens!

erbeneden

naar de uitleg - naar de lijst

  • erbeneden: We gingen naar een discotheek met een kroeg erbeneden.
  • daarbeneden: De haven is ontoegankelijk voor schepen met een bruto-inhoud van 300 ton of daarbeneden.

erbij

naar de uitleg - naar de lijst

  • erbij: Tasje erbij?
  • erbij aansluiten: Hierbij sluit ik me graag aan. Ik zou graag willen dat jij je daarbij aansluit.
  • erbij blijven: Ik wil graag dat je erbij blijft.
  • erbij doen: Wil jij de mosterd erbij doen? Zij is iemand die altijd van alles erbij doet.
  • erbij geven: Ze gaven mosterd erbij.
  • erbij halen: Er werd van alles bij gehaald. Ze halen de afdelingschef erbij.
  • erbij hangen: Ik voelde me niet op mijn gemak; ik vond dat ik er maar een beetje bij hing.
  • erbij hebben: Zou ik de kleerhanger erbij mogen hebben?
  • erbij horen: Weet je zeker dat dit erbij hoort? Hierbij hoort die bruine riem. Waarbij hoort dit stekkertje?
  • erbij inschieten: Het sporten schoot erbij in, net als het gezonder eten. Hij had zo hard gewerkt dat lunchen erbij in was geschoten.
  • erbij komen: Kom je erbij? Ik snap niet hoe je daarbij komt. Het is moeilijk als er nog een verantwoordelijkheid bij komt. Er zijn weer een paar honderd volgers bij gekomen.
  • erbij komen kijken: Jij begrijpt niet wat erbij komt kijken. In deze documentaire ziet u wat er allemaal bij komt kijken.
  • erbij komen zitten: Mag ik erbij komen zitten? De voorzitter kwam erbij zitten.
  • erbij kunnen: Ik dacht dat ik er makkelijk bij kon. Kun jij daarbij?
  • het erbij laten: Ik wilde het maar erbij laten. Laten we het daarbij laten.
  • erbij liggen: Hoe ligt het veld erbij? Weten we al hoe het veld erbij ligt vandaag?
  • erbij lopen: Ik vind dat hij er nogal onverzorgd bij loopt. Ik wil er netjes bij lopen. Ze liep erbij als een zwerver.
  • erbij mogen: Pardon, mag ik erbij? Nee, niemand mag daarbij.
  • erbij nadenken: Sorry, ik heb er niet bij nagedacht.
  • erbij neergooien: We hebben het bijltje erbij neergegooid.
  • erbij neerleggen: Ik heb me erbij neergelegd. Daarbij heb ik me nog niet neergelegd.
  • erbij neervallen: Ze zet door tot ze erbij neervalt.
  • erbij optellen: Ik heb alle overuren erbij opgeteld.
  • erbij schrijven: Heb je er iets bij geschreven? Ik hoop dat je daar iets bij schrijft.
  • erbij serveren: Ik hoop dat ze er saus bij serveren.
  • erbij stilstaan: Ik denk dat het goed is dat je erbij stilstaat. Tijdens de bijeenkomst wordt daarbij zeker stilgestaan.
  • erbij staan: Ik stond erbij en keek ernaar.
  • erbij zetten: Ik heb het erbij gezet. Wil jij het er even bij zetten?
  • erbij zijn: We zijn erbij! Het voelt alsof ik er zelf bij geweest ben. Ik wist niet dat ze daarbij waren.
  • erbij zitten: Je zit erbij alsof je doodop bent. Ik ben blij dat ik er toch weer bij zit. Komen jullie er even bij zitten? Het wachten ging duidelijk nog een tijdje duren, dus ik ging er maar bij zitten. Ik hoop dat ik er later warmpjes bij zit. Zijn dat alle schroeven die erbij zaten?

erboven, erbovenop, erbovenuit

naar de uitleg - naar de lijst

  • erboven cirkelen: Het vliegtuigje cirkelde erboven.
  • erboven hangen: De zeppelin hing erboven.
  • erbovenop klauteren: Ze is pas drie, maar geen glijbaan zo hoog of ze klautert erbovenop.
  • erbovenop klimmen: Hij probeerde erbovenop te klimmen.
  • erbovenop komen: Ze is heel ziek geweest, maar gelukkig is ze er weer bovenop gekomen. De verdachte kan een taakstraf verwachten en daarbovenop komt nog een boete.
  • erbovenop zitten: Het komt gegarandeerd in orde: we zitten erbovenop!
  • erboven schrijven: Schrijf je naam erboven!
  • erboven staan: Je moet daarboven staan.
  • erbovenuit horen: De vuvuzela hoor je er steeds bovenuit. Kun je die rare brom erbovenuit horen?
  • erbovenuit klinken: Zijn galmende stem klinkt er steeds weer bovenuit.
  • erbovenuit komen: Ze kwam er niet bovenuit.
  • erboven uitpersen: Pers de knoflook erboven uit.
  • erbovenuit piepen: De verhuisdoos wilde niet goed dicht, want één boek piepte er net bovenuit.
  • erboven uitsteken: Je hebt altijd mensen die er met kop en schouders boven uitsteken.
  • erboven uitstijgen: Het was direct duidelijk dat jullie offerte erboven uitsteeg.
  • erboven uittorenen: In heel Dubai zie je de Burj Khalifa erboven uittorenen. Rutger is zo lang dat hij overal boven uittorent.

erbuiten

naar de uitleg - naar de lijst

  • erbuiten blijven: De kinderen hadden flinke ruzie, maar ik ben erbuiten gebleven.
  • zich erbuiten houden: Hoewel hij zich erbuiten probeerde te houden, betrok men hem in het conflict.
  • erbuiten staan: Je begrijpt toch wel dat de reorganisatie hierbuiten staat?

erdoor, erdoorheen

naar de uitleg - naar de lijst

  • erdoor aangestuurd worden: Dat de computer oververhit raakte, had natuurlijk effect op de machines die daardoor werden aangestuurd.
  • erdoor besmet raken: Zij is zo enthousiast, ik raak erdoor besmet!
  • erdoor geïnspireerd worden: Waardoor word jij geïnspireerd?
  • erdoor geraakt worden: De film is zo afstandelijk dat het moeilijk is erdoor geraakt te worden. Zijn toespraak was heel gemeend; ik werd daar echt door geraakt.
  • erdoor geteisterd worden: Iedereen wil tegenwoordig maar barbecuen; hele stadsparken worden erdoor geteisterd.
  • erdoor getroffen worden: Het epicentrum van de aardbeving was zo afgelegen dat geen enkel huis erdoor getroffen werd.
  • erdoorheen gaan: Het hek is hermetisch gesloten en toch gaat die goochelaar erdoorheen. De theedoek waardoorheen het water uit de yoghurt is gegaan, moet je snel wassen.
  • erdoorheen glippen: De muis is erdoorheen geglipt.
  • erdoorheen lopen: Een gesprek voeren in een drukke straat is lastig, want iedereen loopt erdoorheen. Dit hekje is open; hier moet je doorheen lopen.
  • erdoorheen praten: Ruben praatte erdoorheen.
  • erdoorheen schieten: Dit zijn de draden waar de spoel doorheen schiet. Je moet de pin hierdoorheen schieten.
  • erdoorheen zijn: Het brood is op; we zijn er helemaal doorheen.
  • erdoorheen zitten: Ik merkte dat zij er helemaal doorheen zat.
  • erdoorheen komen: Ik wilde heel graag De idioot lezen, maar ik kwam er niet doorheen. Wat een mensenmassa; we konden er nauwelijks doorheen komen.
  • erdoor jagen: Ze hebben de hele erfenis erdoor gejaagd.
  • erdoor komen: Het was kantje boord, maar ze kwam erdoor.
  • erdoor misleid worden: Hierdoor word ik vaak misleid: blije verhaaltjes op verpakkingen. Iedereen wordt er weleens door misleid.
  • erdoor ontstaan: De kuilen die erdoor ontstaan, moeten opgevuld worden. Waardoor ontstaan kalknagels?
  • erdoor stromen: Het dal is ontstaan doordat de rivier erdoor stroomt.
  • erdoor willen: Aha, ik begrijp dat je erdoor wilt? Ga maar.
  • erdoor zijn: Hun scheiding is erdoor.

erheen

naar de uitleg - naar de lijst

  • erheen: Waarheen? Hierheen? O, dáárheen!
  • erheen gaan: De dominee wilde niet hebben dat zij erheen gingen. Daar moet je nooit alleen heen gaan.
  • erheen komen: Is het een idee als ze een keer hierheen komen?
  • erheen lopen: Onze stationsfietsen zijn gestolen, dus nu moeten we erheen lopen. Konden ze niet beter hierheen lopen?
  • erheen rijden: Waar zullen we eens heen rijden?

erin

naar de uitleg - naar de lijst

  • erin: Hierin, alstublieft.
  • erin blijven: Wilhelmina Vooruit dreigde te degraderen uit de hoofdklasse, maar de ploeg is erin gebleven. Ik was bang dat ze erin bleef.
  • erin duiken: Heb jij het al uitgezocht of zal ik erin duiken? Ik weet niet of hij daar al in gedoken is. 
  • erin gaan: Dat gaat erin als koek. Wat erin gaat, moet er ook weer uit komen.
  • erin geïnteresseerd zijn: Is hij erin geïnteresseerd?
  • erin geloven: Je moet er wel in geloven. Geloof je daarin?
  • erin hakken: Het slechte nieuws hakte erin. Ons spaargeld is bijna op; vooral de nieuwe keuken heeft er behoorlijk in gehakt.
  • erin houden: We moeten de moed erin houden. Die houden we erin! De konijnen springen steeds uit de ren; het kost me moeite om ze erin te houden.
  • erin komen: Pas in de tweede set kwam Alcaraz erin. Dumfries kwam in de slotfase erin. Daar kan ik wel in komen. Ik kan erin komen dat je je gekwetst voelt.
  • erin lopen: Potverdrie, we zijn erin gelopen!
  • erin luizen: Ik ben erin geluisd. Hij voelt zich er flink in geluisd.
  • erin meegaan: We zijn benieuwd of u daarin mee kunt gaan.
  • erin mogen: Trainer, mag ik erin?
  • erin opgaan: Mooi om te zien hoe ze daar helemaal in opgaat.
  • erin slagen: Denk je dat ze erin slaagt het project tot een goed einde te brengen?
  • erin sluipen: Een foutje? Dat is erin geslopen bij de drukproevencorrectie.
  • erin staan: Het water is niet diep; onze peuter kan erin staan. Denk jij dat hier fouten in staan? Ik laat ze erin staan.
  • erin stappen: Al snel nadat ze erin gestapt waren, hadden ze spijt: de achtbaan ging veel te hard.
  • erin stinken: We zijn erin gestonken.
  • erin stoppen: Ik heb er veel energie in gestopt. De salade smaakt apart; wat heb je erin gestopt? 
  • (zich) erin storten: De berg naast het ravijn is instabiel geworden; hij kan er elk moment in storten.
  • erin toestemmen: De schoolleiding stemde erin toe dat ze naar de begrafenis van haar oma in Turkije ging.
  • erin trappen: Ik ben er toch weer in getrapt, het was 1 april. De hond van de buren poept in onze tuin, en vervolgens trappen wij erin.
  • erin trekken: Gefeliciteerd met jullie nieuwe huis; wanneer zijn jullie erin getrokken?
  • erin tuinen: Je bent erin getuind! We zijn er toch weer in getuind.
  • zich erin verdiepen: We hebben ons er nog niet in verdiept. Zou Corné zich daarin kunnen verdiepen?
  • erin zitten: Weet je wel hoeveel tijd erin is gaan zitten?

erlangs

naar de uitleg - naar de lijst

  • erlangs fietsen: Ze zijn dat gebouw aan het slopen. Ik zou er dus niet langs fietsen!
  • erlangs gaan: Hij ging er vlak langs.
  • erlangs komen: Hoe kun je het niet gezien hebben? Je kwam erlangs!
  • erlangs kunnen: Kun jij daarlangs?
  • erlangs lopen: De hond in die kooi is niet eng. Je kunt er gewoon langs lopen!
  • erlangs mogen: Mogen wij erlangs?
  • erlangs willen: De politie-auto wil erlangs. Wil je hierlangs?

ermee

naar de uitleg - naar de lijst

  • ermee aan de slag gaan: Het is tijd om ermee/hiermee/daarmee aan de slag te gaan.
  • ermee aan moeten: Ik weet echt niet meer wat ik ermee aan moet. Het is een mooi ding, maar wat had ik ermee aan gemoeten?
  • ermee aan komen zetten: Moet je nu echt dáármee aan komen zetten?
  • ermee akkoord gaan: John kon er niet mee akkoord gaan. Daarmee ging de minister uiteindelijk akkoord.
  • ermee bemoeien: Het lijkt me niet verstandig als je je daarmee bemoeit. Waarmee mag de overheid zich bemoeien?
  • ermee bezig zijn: Even geduld; ik ben ermee bezig! Wie is hiermee bezig? Waarmee ben jij nu bezig?
  • ermee doorgaan: Zullen we ermee doorgaan? Ik hoop dat je ermee doorgaat, want je doet het goed.
  • ermee door kunnen: Dat kan er voorlopig wel mee door.
  • ermee doorlopen: Daar moet je niet te lang mee doorlopen. Gauw naar de tandarts!
  • ermee eens zijn: Hiermee zijn we het lang niet allemaal eens.
  • ermee gaan: Hoe gaat het ermee? Je moet even navragen hoe het daarmee gaat.
  • ermee instemmen: Hopelijk stemmen ze ermee in. Daarmee kon hij nooit instemmen.
  • ermee komen aanzetten: Moet je nu echt dáármee komen aanzetten?
  • ermee leven: Tja, je zult ermee moeten leren leven. Kun je hiermee leven?
  • ermee omgaan: Ze wist daarmee niet altijd even goed om te gaan.
  • ermee ophouden: Ik hou(d) ermee op. Waarmee zei papa ook alweer dat je moest ophouden?
  • ermee samenhangen: Wij informeren u graag over uw pensioen en over de nieuwe ontwikkelingen die daarmee samenhangen.
  • ermee spelen: Daarmee kan ik echt úren spelen.
  • ermee stoppen: Willen jullie er nou eindelijk eens mee stoppen?
  • ermee te maken hebben: Dat kan ermee te maken hebben, ja.
  • ermee teruggaan: Die broek waarmee ik zou teruggaan naar de winkel, heb ik toch maar gehouden.
  • ermee uit kunnen: Hier heb je 20 euro voor de boodschappen; ik denk dat je daarmee uit kunt.
  • ermee wegkomen: Afkijken is strafbaar; denk maar niet dat je ermee wegkomt! Toch kwam hij ermee weg.
  • ermee zitten: Tanja zit ermee dat het niet goed gaat met haar broer. Waarmee zit je het meest? Ik kan daar niet mee zitten.

erna

naar de uitleg - naar de lijst

  • erna komen: Het eerste nummer weet ik nog wel, maar ik weet niet meer wat erna kwam.

ernaar, ernaartoe

naar de uitleg - naar de lijst

  • ernaar gemaakt hebben: Het is niet leuk voor je dat iedereen kwaad is, maar je hebt het er wel naar gemaakt.
  • ernaar handelen: Hij zegt het heel belangrijk te vinden, maar ernaar handelen ho maar.
  • ernaar kijken: Onvoorstelbaar dat iemand hiernaar kijkt. Daarnaar kijken vooral jongeren.
  • ernaar luisteren: Bij sommige muzieksoorten moet je echt je best doen om ernaar te luisteren. Waarnaar luister je?
  • ernaar op zoek zijn: Hiernaar was ik al zó lang op zoek. Waarnaar was je op zoek?
  • ernaar richten: Ze begreep de eisen en richtte zich ernaar.
  • ernaar ruiken: Waarnaar ruikt het hier toch? Het ruikt ernaar (= naar iets bepaalds). Het ruikt er naar (= het ruikt op die plek vervelend).
  • ernaar slaan: Het katje zag het pluisje vliegen en sloeg ernaar met zijn poot.
  • ernaar snakken: Zonneschijn, ik snák ernaar! Daar kan ik echt naar snakken.
  • ernaar streven: We streven ernaar iedereen vandaag nog thuis te brengen. Waarnaar streef je? Hiernaar streeft de ouderenpartij.
  • ernaartoe gaan: Zullen we ernaartoe gaan? Daar moet je echt naartoe gaan.
  • ernaartoe komen: Ze zijn ernaartoe gekomen om te helpen. Komen jullie ook hiernaartoe?
  • ernaartoe groeien / ernaar toegroeien: Wij zijn ernaartoe gegroeid / ernaar toegegroeid.
  • ernaar toeleven: Morgen is het feest; we hebben er lang naar toegeleefd.
  • ernaartoe rijden: Je rijdt er in een uurtje naartoe. Waar zullen we naartoe rijden?
  • ernaartoe sturen: We hebben er meteen hulp naartoe gestuurd. Waarnaartoe moet ik dit pakje sturen?
  • ernaartoe varen: Driehonderd keer is het schip ernaartoe gevaren.
  • ernaar toewerken: We hebben er jaren naar toegewerkt en nu is het boek klaar.
  • ernaar uitgaan: Waar gaat jullie voorkeur naar uit? Onze voorkeur gaat ernaar uit om nog een nacht te blijven.
  • ernaar uitkijken: We kijken ernaar uit. Het is logisch dat elke leerling daarnaar uitkijkt.
  • ernaar uitzien: Het ziet ernaar uit dat je gaat winnen. Ik vrees dat het daar wel naar uitziet. Ik zie ernaar uit jullie te ontmoeten.
  • ernaar vragen: Vraag ernaar bij het postkantoor. Je mag nooit daarnaar vragen.

ernaast

naar de uitleg - naar de lijst

  • ernaast grijpen: Oranje wil zó graag winnen dat ze al snel ernaast grijpen.
  • ernaast liggen: Hiernaast liggen de kinderen, dus wees een beetje stil. Zie je die borrelnoot die ernaast ligt?
  • ernaast wonen: Je moet je goed afvragen of je ernaast wilt wonen. Er staan hier zo veel kasten, waarnaast stond de brandblusser ook alweer?
  • ernaast zitten: Dit is de zoveelste keer dat de peiler ernaast zit met zijn voorspellingen. En daarnaast zit haar schoondochter.

erom, eromheen

naar de uitleg - naar de lijst

  • erom: Strik erom, en klaar! Met een hoepeltje erom, rom, rom.
  • erom bekendstaan: Ze staat erom bekend dat ze verrassingsbezoeken brengt. Dit is precies waarom hij bekendstaat.
  • erom denken: Heb je erom gedacht dat de plantjes weinig water mogen?
  • het erom doen: We vermoeden dat hij het erom gedaan heeft.
  • erom draaien: Het draait erom dat je je klanten serieus neemt. Vind je echt dat het daarom draait? 
  • erom gaan: Het gaat erom dat iedereen zijn werk doet. Samenwerking, daarom gaat het vooral.
  • erom geven: Ik geef er niks om. Dat is hetgene waarom hij het meest geeft.
  • eromheen: Een mooi papiertje eromheen?
  • eromheen draaien: Draai er nou maar niet omheen.
  • eromheen lopen: Om een indruk te krijgen van de grootte zou je eromheen moeten lopen. Je kunt hier helemaal omheen lopen.
  • eromheen praten: Er werd op de vergadering vooral omheen gepraat.
  • erom lachen: Later lach je erom. Waarom lacht ze nu weer?
  • erom schreeuwen: Die muur schreeuwde erom om geverfd te worden.
  • erom spannen: Het zal erom spannen of het record gehaald wordt.
  • erom vragen: Ja zeg, hij vroeg erom! Ben jij degene die daarom gevraagd heeft?

eronder, eronderdoor, eronderuit

naar de uitleg - naar de lijst

  • eronderdoor gaan: Hij ging eronderdoor ('overspannen raken' of letterlijk onder iets door).
  • eronderdoor lopen: Ze zag een ladder tegen de muur staan, en liep er gewoon onderdoor. De voorzet was helemaal niet zo hoog; het was gek dat de spits eronderdoor liep. Een naviduct is een weg waar een sluis onderdoor loopt.
  • eronderdoor kruipen: Kruip eronderdoor en ren zo snel mogelijk terug. De ontsnapte gevangene is hieronderdoor gekropen.
  • eronderdoor kunnen: Het hek is te laag; ik kan er niet onderdoor. Kun je eronderdoor?
  • eronder liggen: Ik hoorde die scooter niet aankomen en voor ik het wist lag ik eronder. Leg even de T-shirts weg; de handdoek ligt daaronder.
  • eronderuit hangen: Trek je jas omlaag, je shirt hangt eronderuit.
  • eronderuit komen: Nu kwam hij er echt niet meer onderuit. De bank probeert daaronderuit te komen.
  • eronderuit kunnen: Ik denk dat ik hier niet meer onderuit kan.
  • eronder uitsteken: Het onder het bed verstopte cadeau stak eronder uit. Geen gezicht: een jack waar de panden van een colbert onder uitsteken.
  • eronderuit wapperen: Er wapperden plukken haar onder haar capuchon uit.
  • eronderuit willen: Volgens mij willen ze eronderuit.
  • eronder zetten: Gauw, zet die emmer eronder!
  • eronder zitten: Kijk eens wat eronder zit. Akelig, die pukkels; ik zit eronder.

erop, eropaf, eropna, eropuit

naar de uitleg - naar de lijst

  • erop of eronder!
  • erop aandringen: Het parlement drong erop aan dat er een enquête kwam. Ze had hier al zo lang op aangedrongen.
  • erop aankijken: Nooit hebben ze haar erop aangekeken. 
  • erop aankomen: Het kwam erop aan.
  • erop aankunnen: Ik hoop dat ik erop aankan dat je op tijd opstaat. Kan ik hierop aan?
  • erop aanspreken: Eindelijk heb ik hem erop aangesproken.
  • erop achteruitgaan: Veel ouderen zijn erop achteruitgegaan.
  • eropaf: Kom op, jongens, eropaf voordat het te laat is!
  • erop afgaan: Ik hoor een geluid. Laten we daarop afgaan! Hij heeft alle gegevens bij elkaar gezocht; laten we daar dan maar op afgaan.
  • erop afgerekend worden: Bij nederlagen wordt de bondscoach erop afgerekend. De prestaties waarop hij afgerekend werd, waren niet eens slecht.
  • erop afkomen: Hij kwam erop af. Hier kunnen weleens veel insecten op afkomen.
  • erop afknappen: Ik vond Facebook een tijdje leuk maar ben er later helemaal op afgeknapt. Ik knapte af op zijn luiheid, hoe lief hij verder ook was.
  • erop aflopen: Ze kwam er voorzichtig op afgelopen.
  • erop afrennen: Iedereen rende erop af. Ze kwamen erop afgerend.
  • erop afstevenen: Niemand had zijn overwinning verwacht voordat hij er onherroepelijk op afstevende.
  • erop afstormen: De lekkernijen waarop iedereen afgestormd kwam, bleken tegen te vallen.
  • erop afsturen: De regering heeft het leger erop afgestuurd om de dijken te verstevigen. Wie zullen we hier eens op afsturen?
  • erop afvliegen: Ik zette zijn etensbak neer en hij vloog erop af alsof hij een week geen eten had gekregen.
  • erop doorgaan: Ik hoorde dat jullie er nog uren op zijn doorgegaan. Zijn betoog ging hier nog verder op door.
  • erop duiden: Dat duidt erop dat het gaat vriezen.
  • erop duiken: Zij wilde het liefst metéén erop duiken. Maar een andere journalist was er al eerder op gedoken. 
  • erop gooien: Voor het gemak hebben ze het erop gegooid dat de tv toch vervangen moest worden. Heeft Richard de hamburger er al op gegooid? Het dak waarop hij de bal gegooid heeft, is onbegaanbaar.
  • erop hameren: De directeur hamert erop dat de regels moeten worden gevolgd.
  • erop ingaan: Daarop ga ik nu niet in. Is hij er wel op ingegaan? Hij had een goed voorstel, waar we meteen op ingingen.
  • erop inhaken: François wist er handig op in te haken. Daarop inhakend: zullen we hier een apart overleg over plannen?
  • erop inhakken: De mobiele brigade hakte er na de provocaties van de supporters flink op in.
  • erop inslaan: De ridder sloeg erop in.
  • erop inspelen: We zullen erop inspelen!
  • erop inspringen: Het is weer bijna Valentijnsdag; alle winkels springen erop in. We gaan daar zeker ook op inspringen.
  • erop komen: Hoe kom je erop? En hoe kwam zij daar nou weer op? Daan staat op het dak; hoe hij erop gekomen is, is een raadsel. Ik heb zijn naam geweten, maar ik kan er nu niet op komen.
  • erop leggen: Leg jij de plakjes komkommer erop? Ze kon haar vinger er niet op leggen.
  • erop letten: Je had erop moeten letten. De hond waarop je moest letten, is een week zoek geweest.
  • er opletten: Het is een gevaarlijk kruispunt; je moet er goed opletten (= op die plaats goed uitkijken).
  • erop lijken: Het lijkt erop dat het droog blijft. Ik dacht even dat het daarop leek.
  • erop lopen: De trap is geverfd, maar ik denk wel dat je erop kunt lopen. Hierop mag je al lopen, daarop nog niet. Waarop niet?
  • erop los gaan: Door de week zijn het ijverige studentes, maar tijdens het weekend gaan ze erop los.
  • erop loslaten: Dronken jongeren belaagden haar, maar toen ze haar hond erop losliet, vluchtten ze.
  • erop los schieten: In sommige landen is het een teken van vreugde als mensen er midden in een menigte op los schieten.
  • erop los slaan: Je frustratie de vrije loop laten is alleen leuk als je erop los zou mogen slaan.
  • erop nahouden: Hij hield er vreemde opvattingen op na.
  • erop naslaan: Ik moet even de woordenboeken erop naslaan.
  • erop neerkomen: Het komt erop neer dat we nu tien fietsen hebben gehuurd voor zes man. Is dat waarop het neerkomt?
  • erop passen: Pas erop, hè! Zijn dat de honden waarop je past? Hierop past geen enkel deksel.
  • er oppassen: Maak je niet druk, je weet dat ik er wel vaker oppas (= op die plek wel vaker babysit).
  • erop rekenen: Mama rekent erop dat we mee-eten. Kan ik daarop rekenen?
  • erop smeren: Hoeveel pindakaas wil je erop smeren? Je moet het daar niet op smeren!
  • erop staan: Sta ik er ook op? Ja, je staat erop! Pernille stond erop dat we bleven eten.
  • erop tegen hebben: Dat is iets waarop ik echt niets tegen heb. Wie daar iets op tegen heeft, kan nu vertrekken.
  • erop tegen zijn: Opa en oma zijn erop tegen dat hun kleindochter met een vrouw trouwt.
  • erop terugkijken: Tevreden erop terug kunnen kijken is veel waard.
  • erop terugkomen: O ja, daarop wou ik toch nog even terugkomen. Dat probleem waarop je terugkwam, is dat opgelost?
  • erop toeleggen: Er kwamen niet genoeg bezoekers, dus uiteindelijk moesten ze erop toeleggen.
  • erop toezien: De docenten hebben erop toegezien dat om elf uur het licht uitging.
  • erop trappen: Hij trapte erop omdat hij dacht dat het een wesp was.
  • erop uitdraaien: Het zal erop uitdraaien dat we moeten afzeggen. Waar zal het op uitdraaien?
  • eropuit gaan: We gingen eropuit. Zij gaan er elk weekend opuit. (op uit mag ook; opuit is een wat vreemde combinatie)
  • erop uitkijken: We gingen naar Rome om het Pantheon te zien, en raad eens: onze hotelkamer kijkt erop uit!
  • eropuit sturen: Ze werd daaropuit gestuurd. Hij werd er ook weer opuit gestuurd. (op uit mag ook; opuit is een wat vreemde combinatie)
  • eropuit trekken: We trokken er elk weekend opuit. (op uit mag ook; opuit is een wat vreemde combinatie)
  • eropuit zijn (op pad zijn): Ze zijn er heerlijk opuit met z'n allen. (op uit mag ook; opuit is een wat vreemde combinatie)
  • erop uit zijn (van plan zijn, als doel hebben): Ze zijn erop uit om ons te dwarsbomen. Daar zijn ze op uit.
  • erop uitzoeken: Er willen graag een dansfeest en zullen de feestlocatie erop uitzoeken! 
  • erop vertrouwen: Ik vertrouw erop dat je je op tijd inschrijft. Daarop heb ik altijd vertrouwd. Het is moeilijk voor me om hierop te vertrouwen.
  • erop voorbereiden: Hoe bereid jij je erop voor? Jullie zullen je hierop heel goed moeten voorbereiden.
  • erop voortborduren: Dat verhaal waarop ze eindeloos voortborduurde hadden we nooit moeten vertellen.
  • erop vooruitgaan: Ondanks de crisis zijn topmannen er flink op vooruitgegaan. Had je verwacht dat je erop vooruitging?
  • het erop wagen: Waag je het erop?
  • erop wijzen: Zij wezen erop dat het oneerlijk was. Daarop is al zo vaak gewezen.
  • erop zetten: Waarom heb je deze foto's erop gezet? Ik heb mijn zinnen hierop gezet. Waarop heb jij je zinnen gezet?
  • erop zitten: Mooi, het zit erop voor vandaag. Die lantaarnpaal, daarop zit nog steeds een sticker die ik er in 1989 op heb geplakt.

erover, eroverheen

naar de uitleg - naar de lijst

  • erover: Zand erover! Lekker, die gesmolten kaas erover.
  • erover denken: Hij denkt erover om naar Zweden te verhuizen.
  • erover doen: We zien wel hoelang we erover doen.
  • erover dromen: Vannacht zul je erover dromen, let maar op. Waarover droomt ze?
  • erover gaan: Wie gaat erover? Waarover gaat de provincie? Het boek gaat hierover.
  • het erover hebben: Nu we het er toch over hebben ... Waarover wil de staatssecretaris het met ons bestuur hebben?
  • eroverheen gaan: Het ijs is dik genoeg: ik zag al een paar schaatsers eroverheen gaan. Er zal wel wat tijd overheen gaan voor het zover is.
  • eroverheen groeien: De baby had erg veel last van darmkrampjes, maar nu is ze eroverheen gegroeid. Hij groeit er wel overheen!
  • eroverheen komen: Na een scheiding kost het tijd om eroverheen te komen. Gelukkig is ze daar toch overheen gekomen.
  • eroverheen lezen: Voorkom dat bezoekers van uw website eroverheen lezen!
  • eroverheen springen: Als je hieroverheen springt, kun je daar zeker overheen springen.
  • eroverheen zijn: Ik geloof dat ik eroverheen ben. Is Kim daar nog niet overheen dan?
  • eroverheen zetten: Ze hebben zich eroverheen gezet.
  • erover inzitten: Zijn baan staat op de tocht; ik kan me voorstellen dat hij daarover inzit.
  • erover liegen: Waarom zou je erover liegen? Daarover lieg je toch niet?
  • erover lopen: Die brug ziet er eng uit; kun je erover lopen?
  • erover nadenken: Hij lijkt erover nagedacht te hebben. Nu ik erover nadenk, is het nog niet zo'n gek voorstel. Wil je daarover nadenken?
  • erover oordelen: Wie kan erover oordelen? Daarover kunnen wij niet oordelen. De rechter zal hierover moeten oordelen.
  • erover ophouden: Ik zal erover ophouden. Houd daar nu eens over op.
  • erover praten: Wil je erover praten? Daarover praat hij niet makkelijk. Het boek waarover ze praatte, is niet meer verkrijgbaar.
  • erover tobben: Ik snap niet dat je er zo over tobt. Ik wil niet dat je daarover tobt. Waarover tobben dertigers het meest?
  • erover twijfelen: Ik twijfel er nog over. Daarover twijfel ik niet meer.
  • erover uit kunnen: Ze zeiden dat ze er niet over uit konden hoe dit had kunnen gebeuren.
  • erover uit zijn: Hij mailde net dat hij er nog niet over uit is wat hij moet doen.
  • zich erover verheugen: Ze verheugt zich erover dat zo veel mensen haar blog lezen. Daarover verheugt ze zich.
  • erover verspreiden: Verspreid de champignons over de pizza; verspreid dan de tomaten erover en tot slot de uien.
  • erover vertellen: Wil je erover vertellen? Daarover heeft ze al veel verteld. De baan waarover ze vertelt, lijkt me fantastisch.

ertegen, ertegenaan, ertegenin, ertegenover

naar de uitleg - naar de lijst

  • ertegenaan bemoeien: Zeg, zit je je daar nu weer tegenaan te bemoeien? Wat mij betreft had ze zich ertegenaan mogen bemoeien.
  • ertegenaan botsen: Ik kon de boom niet ontwijken: we botsten ertegenaan.
  • ertegenaan gaan: We gaan ertegenaan! Ik wil er flink tegenaan gaan.
  • ertegen aanhikken: Ik zat ertegen aan te hikken. Waar hikt ze precies tegen aan?
  • ertegenaan houden: Als je last van je nek hebt, kun je deze pittenzak warm maken en ertegenaan houden. Mag ik dit voorstel even tegen je aan houden?
  • ertegen aankijken: Ik doe die poster nu weg, want ik heb er al veel te lang tegen aangekeken. Zo kun je er ook tegen aankijken. Hoe kijk jij hiertegen aan?
  • ertegenaan leggen: Je moet de dominosteen ertegenaan leggen / tegen de andere aan leggen. De kat kwam naast mijn been liggen, zodat ze haar kopje daartegenaan kon leggen. 
  • ertegenaan leunen: De kast viel bijna om toen ik ertegenaan leunde.
  • ertegenaan lopen: Het tafeltje is omgevallen doordat zij ertegenaan liep. Iedereen die langdurig ziek is, loopt hiertegenaan: veel kennissen lijken je te vergeten. Leuk schilderijtje hè - we zijn ertegenaan gelopen op een braderie.
  • ertegen aanschurken: Het is geen antisemitisme, maar het schurkt ertegen aan.
  • ertegenaan varen: De stuw ging kapot toen het schip ertegenaan voer. Het schip is ertegenaan gevaren.
  • ertegenaan zetten: De schutting begon te kraken toen ik de ladder ertegenaan zette.
  • ertegen doen: Daar kunnen we niets tegen doen. Wat kunnen we ertegen doen?
  • ertegen inbrengen: Wat bracht ze ertegen in? Wat kun je daar nu tegen inbrengen?
  • ertegenin gaan (tegenspreken): De oppositie ging er fel tegenin.
  • ertegen ingaan (niet stroken met): Dit strookt niet met mijn opvattingen; het gaat er zelfs lijnrecht tegen in.
  • ertegen kunnen: Na jaren in de jungle te hebben gewoond, kunnen ze ertegen. Saw is een film waar bijna niemand tegen kan.
  • ertegen opkijken: Ik kijk ertegen op om weer te verhuizen. Ze werkt bij een instantie waartegen iedereen opkijkt.
  • ertegen optreden: Ik vraag me af of de politie daartegen optreedt.
  • ertegen opwegen: De maatregelen hebben veel nadelen en de vraag is of de voordelen daartegen opwegen?
  • ertegen opzien: Het is niet gek dat je hiertegen opziet. Het gesprek waartegen ze zo had opgezien, viel erg mee.
  • ertegenop botsen: De automobilist zag het paaltje niet en botste ertegenop.
  • ertegenop klauteren: Ze klauterde er razendsnel tegenop. Het was een hele kunst om daartegenop te klauteren.
  • ertegenop klimmen: Hij probeerde ertegenop te klimmen. Probeer daar nou niet tegenop te klimmen.
  • ertegenop kunnen: Ik ben bang dat ze er niet meer tegenop kan. Je moet er maar tegenop kunnen. Hoe kunnen we met onze beperkte middelen ooit daartegenop?
  • ertegenop lopen: Ik zag het paaltje niet en ben ertegenop gelopen. Hij was zo onhandig dat hij telkens tegen deurposten op liep.
  • ertegenover: In het huis ertegenover zag ik een schim. De foto hing aan de ene kant van de kamer; het schilderij hing daartegenover.
  • ertegenover staan: Hoe zou de directeur hiertegenover staan?
  • ertegenover stellen: We moeten er iets tegenover stellen. Wat wil je daartegenover stellen? 
  • ertegen verzetten, zich -: Er was maar één persoon die zich ertegen verzette. Daartegen zal ik me blijven verzetten. De beslissing waartegen de klaagster zich verzet, kan niet ongedaan worden gemaakt.  
  • ertegen zijn: Ik ben ertegen dat de premies worden verhoogd. Verhoging van de premies? Ik ben daartegen!

ertoe

naar de uitleg - naar de lijst

  • ertoe behoren: Hiertoe behoort ook de eilandengroep Mamanuca.
  • ertoe besluiten: De gemeente heeft ertoe besloten het zwembad niet langer open te houden. Wat heeft hem daartoe doen besluiten?
  • ertoe bijdragen: Denk je dat haar steun ertoe bijdraagt dat het project slaagt? U kunt daar zelf ook toe bijdragen.
  • ertoe doen: Denk je dat ontwikkelingshulp ertoe doet?
  • ertoe drijven: Zijn slaaptekort heeft hem ertoe gedreven.
  • ertoe dwingen: Ze hebben me ertoe gedwongen.
  • ertoe in staat zijn: Ik heb altijd geloofd dat Ellen ertoe in staat was. Daartoe is niemand in staat.
  • ertoe komen: Ik wilde bij haar langsgaan, maar kon er niet toe komen. Daartoe kom ik eigenlijk nooit.
  • ertoe leiden: De warmte heeft ertoe geleid dat elektriciteitscentrales te weinig koelwater hebben.
  • ertoe overgaan: De bezetter ging ertoe over het voedsel te rantsoeneren.
  • zich ertoe zetten: Eindelijk kon Rob zich ertoe zetten de strijk te doen. Ik kan me hier maar niet toe zetten.

ertussen, ertussendoor, ertussenin, ertussenuit

naar de uitleg - naar de lijst

  • ertussen: Hussen met je neus ertussen! Wat is het verschil daartussen?
  • ertussendoor doen: Dat huishouden doen ze er gewoon tussendoor.
  • ertussendoor laveren: Heel behendig laveerde de serveerster ertussendoor.
  • ertussendoor lopen: De snelweg loopt ertussendoor. De kinderen wisten de volwassenen waar ze tussendoor liepen handig te ontwijken.
  • ertussendoor schreeuwen: Ze schreeuwden er van alles tussendoor.
  • ertussendoor strooien: De docent heeft wel wat opmerkingen ertussendoor gestrooid.
  • ertussenin hangen: Het hangt ertussenin. Opvallend, twee Rembrandts waar een Vermeer tussenin hangt.
  • ertussenin liggen: De trein rijdt van Apeldoorn naar Zutphen, en Klarenbeek ligt ertussenin. Kun jij hiertussenin liggen?
  • ertussenin zitten: Het zit ertussenin. Het liefst ga ik daartussenin zitten.
  • ertussen komen: We wilden naar de camping, maar dat brandje in de keuken kwam ertussen. Ik hoop dat hier niets tussen komt.
  • ertussen kunnen: Waarschijnlijk kan dat boek ertussen. Hiertussen kan niets meer.
  • ertussen moeten: Weet Clarine welke lijm ertussen moet? Dit zijn de lantaarnpalen waartussen nog vlaggetjes moeten.
  • ertussen nemen: Zijn vrienden hebben hem ertussen genomen.
  • ertussen staan: En, stond het servies van zijn keuze ertussen? Ga maar daartussen staan.
  • ertussenuit: Even ertussenuit? Wilt u er goedkoop tussenuit?
  • ertussenuit halen: Ik heb de dorre blaadjes ertussenuit gehaald.
  • ertussenuit knijpen: Ik zag dat hij ertussenuit kneep.
  • ertussenuit kunnen: Denk je dat die verkeerde pagina ertussenuit kan?
  • ertussenuit moeten: Die paprika was niet goed, die had ertussenuit gemoeten.
  • ertussenuit piepen: Vanochtend vroeg is onze hamster ertussenuit gepiept.
  • ertussenuit sneaken: Ze is er stiekem tussenuit gesneakt!
  • ertussenuit springen: Het is een indrukwekkend gezicht, die rotsen waar al dat water tussenuit springt.
  • ertussenuit trekken: De treklus kan er gemakkelijk tussenuit getrokken worden.
  • ertussenuit vissen: Ik heb de kleine schelpen ertussenuit gevist. Puur geluk dat ik mijn maat er nog tussenuit wist te vissen.
  • ertussenuit willen: Na de verhuizing wilden ze er graag even tussenuit.
  • ertussenuit zijn: We zijn er een weekje tussenuit. Hoelang zijn jullie ertussenuit? Er zat net nog heel veel roomkaas op mijn broodje, maar met dank aan de kat is nu bijna alles ertussenuit.
  • ertussen zitten: Ik hou niet van die room die ertussen zit. Vervelend, die twee kampen waar jij altijd tussen zit.

eruit

naar de uitleg - naar de lijst

  • eruit: Eruit, ik wil je hier niet meer zien!
  • eruit afleiden: Wat kun je eruit afleiden? Wat leid je daaruit af? Waaruit afgeleid moet worden dat de minister niet op de hoogte was.
  • eruit bestaan: Hoorcolleges: ongeveer de helft van je studie bestaat hieruit. Waaruit bestaat uw pensioenpremie?
  • eruit filteren: Ik hoop dat jij de dubbele eruit filtert.
  • eruit flappen: Ze flapte de waarheid eruit.
  • eruit gaan: Denk je dat met dit wasmiddel de vlekken eruit gaan? Zullen we er bij Hollands Spoor uit gaan? Op producten die eruit gaan, krijg je 50% korting. Er is een weeralarm uit gegaan.
  • eruit gooien: Ze gooide al haar frustratie eruit. Niet opkroppen, gewoon eruit gooien!
  • eruit groeien: Ze kan die jurk niet meer aan: ze is eruit gegroeid. Nu hij bijna 2 meter is, is hij daar echt wel uit gegroeid.
  • er uitgroeien: Zij is daar (= op die plek) uitgegroeid tot een volwaardig docent.
  • eruit halen: Ze haalt eruit wat erin zit! Kun jij de beste aanbieding eruit halen? Haal je hand daaruit! Haal me hieruit!
  • eruit knippen: De helft van het interview werd eruit geknipt.
  • eruit komen: Laten we proberen eruit te komen vandaag. De gebruiksaanwijzing was heel onduidelijk; ik ben er niet uit gekomen. Dit is de woning waar de verdachte zojuist uit kwam. Ik merk dat de spanning er bij jou nu pas uit komt. Ik hoop dat we hier sterker uit komen.
  • er uitkomen: Als we deze weg volgen, denk ik dat we daar uitkomen (= op die plek belanden).
  • eruit krijgen: Hoe krijg ik die vlek eruit? Hoe heb je hem hieruit gekregen?
  • eruit kruipen: Ik zag hoe de maden eruit kropen.
  • eruit lopen: Het vocht liep eruit. Ik sta in de stationshal, maar aan welke kant moet ik eruit lopen?
  • eruit mogen: Buschauffeur, zouden we eruit mogen? Die acteur had er wat mij betreft wel uit gemogen.
  • eruit naar voren komen: Het algemene beeld dat eruit naar voren kwam, is dat de overheid betrouwbaar is.
  • eruit opklinken: Ons vogelhuisje is bewoond; het is leuk om te luisteren naar de geluiden die eruit opklinken.
  • eruit opmaken: Er zou in de voorwaarden staan dat we vijf jaar garantie krijgen, maar dat kon ik er niet uit opmaken.
  • eruit persen: De wielrenner perste nog een eindsprint eruit. Daaruit wordt het sap geperst.
  • eruit peuteren: Ik vind het vaak zo lastig om zo'n walnoot eruit te peuteren.
  • zich eruit redden: Ze wist zich er prima uit te redden. Zich eruit redden is iets wat ze prima kan.
  • eruit rollen: Met de oplossing die eruit rolde kon iedereen leven.
  • eruit sodemieteren: Ik zag hoe hij eruit gesodemieterd werd. Bij de reorganisatie is ze eruit gesodemieterd.
  • eruit spreken: Het boek ontroert vooral door de kwetsbaarheid die eruit spreekt. Hieruit spreekt een grote betrokkenheid met de patiënten.
  • eruit springen: Twee deelnemers aan de talentenjacht sprongen eruit. Het hek van zijn hok was te laag; het konijn is eruit gesprongen.
  • eruit stappen: Het is verschrikkelijk als een geliefde eruit stapt.
  • eruit steken: Zijn tent was zo klein dat zijn voeten eruit staken.
  • eruit sturen: Omdat Adam voortdurend zat te klieren, werd hij eruit gestuurd.
  • eruit trekken: Je moet meteen de angel eruit trekken.
  • eruit vallen: Dit voorkomt dat de vulling eruit valt. Ik hoop dat we er niet uit vallen!
  • eruit vissen: Toen zijn sleutels in de sloot waren gevallen, heeft hij ze eruit gevist.
  • eruit vliegen: Toen het slecht ging met het bedrijf, vloog ik eruit.
  • eruit volgen: De lezing en alle discussies die eruit volgden waren erg interessant.
  • eruit voortkomen: Wat is eruit voortgekomen? Hieruit is een nieuw idee voortgekomen. Wat kwam daaruit voort?
  • eruit voortvloeien: Wat vloeit eruit voort? Waarschijnlijk zal daaruit voortvloeien dat we moeten bezuinigen.
  • eruit werken: Ze werd eruit gewerkt door haar nieuwe collega.
  • eruit willen: Toen ik in die attractie zat, dacht ik alleen maar: ik wil eruit.
  • eruit zetten: De kroeg ging dicht, dus we werden eruit gezet.
  • eruitzien: Wat zag ze er mooi uit! Ze heeft er nog nooit zo mooi uitgezien. Ik was vergeten hoe hij eruitzag.
  • eruit zijn: We zijn eruit; we kiezen voor de zalm. Ik ben blij dat ze daaruit zijn.

ervan, ervanaf, ervandaan, ervandoor, ervanlangs, ervantussen

naar de uitleg - naar de lijst

(Over combinaties met ervan en af is discussie mogelijk. Als ervanaf als een variant van eraf opgevat kan worden, schrijven wij ‘ervanaf + werkwoord’, maar in diverse gevallen kan af ook wel als deel van het werkwoord opgevat worden, bijvoorbeeld omdat je kunt zeggen: ‘... omdat hij de scherpe kantjes afhaalde van zijn voorstel.’)

  • ervan afblijven: Had ik je niet gezegd dat je ervan af moest blijven? Waarvan moest ik afblijven? Blijf daar toch eens van af!
  • ervanaf bladderen: De verf bladderde ervanaf.
  • het ervanaf brengen (klaarspelen, redden): De nieuwe partij heeft het er goed vanaf gebracht. Niet iedereen brengt het er zo goed vanaf.
  • ervan afbrengen (overreden iets niet te doen): Jason wou op wereldreis, maar zijn vrienden hebben hem ervan afgebracht. Nog net op tijd brachten ze hem daarvan af.
  • ervan afdalen: Het was een steile bergwand, maar we zijn er goed van afgedaald.
  • ervanaf druipen / ervan afdruipen: Het spelplezier droop ervanaf / ervan af. Ik hou niet van hamburgers waar het vet vanaf druipt / van afdruipt.
  • ervanaf duwen: De kat lag op de bank, maar ik heb hem ervanaf geduwd.
  • ervanaf gaan: Toen de ladder ging wiebelen is hij ervanaf gegaan. Omdat de club bijna failliet was, ben ik ervanaf gegaan.
  • ervanaf glijden: De kinderen hadden een plank schuin tegen de boom gezet en gleden ervanaf. Zijn ze hier echt vanaf gegleden?
  • ervanaf halen: De scherpe kantjes moeten er nog vanaf gehaald worden. Die vaas staat niet goed op die plank; mag ik hem daarvanaf halen?
  • ervan afhangen: Ze vroeg of ik mee wil, maar dat hangt ervan af. Hij zwom of zijn leven ervan afhing. Waar hangt het van af? Ik wist niet dat het daarvan afhing. Hier hing nogal wat van af.
  • ervan afhelpen: De kiespijn was hevig, maar gelukkig heeft de tandarts me ervan afgeholpen.
  • ervan afhouden: Ik kon mijn ogen er niet van afhouden. Ik kon hem er niet van afhouden. Daar hield ik hem maar met moeite van af.
  • ervan afkomen / ervanaf komen: Met een waarschuwing kwam hij ervan af / ervanaf. Gelukkig is ze daar goed van afgekomen / vanaf gekomen.
  • ervanaf kukelen: Ze klom op het trapje en kukelde er vrijwel meteen vanaf.
  • ervanaf kunnen: Geen lachje kon ervanaf. Ik hoopte dat er één lachje vanaf zou kunnen.
  • ervanaf lopen, de kantjes -: Hij liep de kantjes ervanaf. Ze lopen er de kantjes vanaf.
  • ervan afmaken: Hij heeft zich er met een jantje-van-leiden van afgemaakt. Ze maakt zich hier echt te gemakkelijk van af.
  • ervanaf moeten: Er is geen ruimte voor die twee stoelen; we moeten ervanaf.
  • ervanaf mogen: Mag de poster ervanaf?
  • ervan afpellen: Ik heb het vel ervanaf gepeld / ervan afgepeld.
  • ervanaf spatten / ervan afspatten: Het vakmanschap spatte ervanaf / ervan af.
  • ervanaf springen: Ze klom op de stoel en sprong ervanaf.
  • ervanaf stappen / ervan afstappen: We stapten ervanaf / ervan af om de hele groep een evaluatie te laten invullen. De diva zag net op tijd dat ze op een trapje stond en stapte er elegant vanaf / van af.
  • ervanaf tillen: Hij tilde het deksel ervanaf. Ik heb de dozen ervanaf getild.
  • ervanaf trekken: Voorzichtig trok hij het buitenste laagje ervanaf.
  • ervan aftrekken: Ze houdt niet veel van haar inkomen over als ze alle vaste lasten ervan aftrekt. Ik heb mijn handen ervan afgetrokken.
  • ervanaf vallen: Hij is op een stoel geklommen om een lamp te vervangen en ervanaf gevallen.
  • ervan afvallen: Dat dieet mag dan uit de mode zijn, maar ik ben ervan afgevallen.
  • ervanaf vliegen: De vonken vlogen ervanaf. Ik durf daar niet vanaf te vliegen!
  • ervanaf waaien: Ons balkon ligt op het westen; de bloembakken zijn ervanaf gewaaid.
  • ervan afweten: Ik deed of ik er alles van afwist. Daarvan weet ik niets af. Hier weet ik wel veel van af.
  • ervan afwijken: Dit zijn de regels en ik wil daar niet te veel van afwijken. Wijk hier nou eens van af!
  • ervanaf willen: Nu aandelen in waarde dalen, zijn er veel mensen die er snel vanaf willen.
  • ervan afzien: We wilden dat oude huis kopen, maar hebben er toch van afgezien. We zien daar toch maar van af.
  • ervanaf zijn: Na zijn sollicitatiegesprek was hij blij dat hij ervanaf was.
  • ervanaf zitten (in combinaties als ‘er ver vanaf zitten’): Je zit er niet ver vanaf.
  • ervan beschuldigen: Romario werd ervan beschuldigd. Daarvan kan ze me in elk geval niet beschuldigen.
  • ervandaan blijven: Blijf ervandaan! Waar moet ik precies vandaan blijven?
  • ervandaan komen: Waar komt ze vandaan? Zeg niets negatiefs over Utrecht; ik kom ervandaan.
  • ervandaan: Op twee meter ervandaan zat een muisje. Een heel eind daarvandaan begon een nieuwe dag. Mijn school is hier niet ver vandaan.
  • ervan doordringen: Wie daarvan doordrongen is, leeft gelukkiger. De psychiater wist haar ervan te doordringen hulp te zoeken.
  • ervandoor gaan: Laat ik er maar weer eens vandoor gaan.
  • ervandoor rennen: Ze rende ervandoor.
  • ervandoor zijn: De conrector is ervandoor met de leraar Frans.
  • ervan dromen: Katja droomde ervan balletdanseres te worden.
  • ervan genieten: Durf je ervan te genieten? Een boek waarvan hij zeker zal genieten.
  • ervan houden: Clemens houdt ervan om door de modder te rollen. Daarvan hou ik helemaal niet.
  • ervanlangs geven: De directeur gaf ze ervanlangs. Henk gaf zijn buurman er flink vanlangs. (van langs mag ook; vanlangs is een wat vreemde combinatie)
  • ervanlangs krijgen: Ze kregen ervanlangs. Ze kreeg er weer eens ongenadig vanlangs. (van langs mag ook; vanlangs is een wat vreemde combinatie)
  • ervan maken: Zullen we er toch nog wat van maken? Hiervan kun je prachtige kunstwerken maken.
  • ervan opaan kunnen: Kan ik ervan opaan dat je op tijd bent? Daar moet ik van opaan kunnen. (Opaan mag ook los: op aan.)
  • ervan op de hoogte brengen: Wanneer word ik ervan op de hoogte gebracht? Hiervan wordt u per e-mail op de hoogte gebracht.
  • ervan op de hoogte zijn: Is de Tweede Kamer ervan op de hoogte dat de planning niet gehaald wordt? Dat is spannend nieuws, waarvan nog bijna niemand op de hoogte is.
  • ervan opkijken: Daar kijk ik van op. Nou, ik kijk er helemaal niet van op.
  • ervan opknappen: De wijk is ervan opgeknapt. Waarvan knap jij dan op?
  • ervan overtuigen: Ik kan je daarvan kennelijk niet overtuigen. Toch ben ik ervan overtuigd dat ik gelijk heb.
  • ervantussen gaan: We gaan er maar weer eens vantussen. (vantussen mag ook los: van tussen)
  • ervan uitgaan: Ik ga ervan uit dat je op tijd komt. Ga daar maar gerust van uit. Zouden jullie hiervan willen uitgaan? Waar kan ik van uitgaan?
  • ervan uitrusten: Als ik een uurtje op de bank lig, slaap ik niet, maar ik rust er toch van uit.
  • ervan verdacht worden: De scholier werd ervan verdacht het klasseboek verbrand te hebben.
  • ervan vinden: Wat vindt u ervan? Wat vind je ervan dat ik morgen langskom?
  • ervan weten: Wilma weet ervan. Hoeveel zou ze ervan weten?

ervoor

naar de uitleg - naar de lijst

  • ervoor dienen: Waarvoor dient dat knopje?
  • ervoor doorgaan: We huurden een villa, of wat ervoor doorging.
  • ervoor geleerd hebben: Luister naar haar adviezen; zij heeft ervoor geleerd.
  • ervoor in de plaats komen: De vaste telefoon sterft uit; mobiel bellen komt ervoor in de plaats.
  • zich ervoor inschrijven: Ik schrijf me ervoor in. Daarvoor heeft zij zich ingeschreven.
  • ervoor instaan: Kunt u ervoor instaan dat het in orde komt?
  • ervoor inzetten: Wij willen ons hiervoor inzetten. Ik wil mij ervoor inzetten om de situatie te verbeteren.
  • ervoor kiezen: Ik kies ervoor om in het voorjaar vakantie te nemen. Daarvoor kies ik ook. Waarvoor kies jij?
  • ervoor leven: Dat hij van voetbal houdt is zwak uitgedrukt: hij lééft ervoor.
  • ervoor nodig hebben: Wat heb je ervoor nodig? Daarvoor heb je wel wat tijd nodig. Hiervoor heb ik je hulp nodig. Waarvoor heb je die schaar nodig?
  • ervoor opdraaien: Wie draait ervoor op? Hiervoor kun je hem niet laten opdraaien. (Maar: Wie draait er voor de kosten op?)
  • ervoor overhebben: Wat heb je ervoor over? Wat heeft hij daarvoor over? Ik vroeg hem wat hij ervoor overhad.
  • ervoor staan: Hoe staat het ervoor? Fijn dat de zaken er goed voor staan. Hoeveel tijd staat hiervoor? Let op het leesteken dat daarvoor staat. Waarvoor staat de afkorting fte? Pak gerust wat te drinken: het staat ervoor!
  • ervoor uitkijken: Ik kijk er wel voor uit om van tevoren te hoog van de toren te blazen.
  • ervoor uitkomen: Hij is ervoor uitgekomen dat hij op mannen valt. Het nationaal elftal van San Marino, wie wil daar nu voor uitkomen?
  • ervoor uitrennen: De hele familie zat in de huifkar, maar de kinderen renden ervoor uit.
  • ervoor zijn: Vraag het gerust aan je docent; hij is ervoor. Dit is het voorstel; wie is daarvoor?
  • ervoor zorgen: Het tegenvallende zomerweer zorgt ervoor dat veel mensen alsnog naar het zuiden gaan. Een flinke bui kan daarvoor zorgen.

Oefenen? Doe dan onze ‘er / hier / daar / waar + voorzetsel’-test (tien vragen).

Wil je nog meer oefenen? Heb je behoefte aan meer uitleg over dit onderwerp? Volg dan onze training Los of vast: ‘er’, voorzetsels en werkwoorden op het online leerplatform van Onze Taal.

Handig hulpmiddel: de Taal*maat

De Taal*maat Er, daar, hier of waar + voorzetsel is een stroomdiagram waarmee je kunt bepalen of er, daar, hier of waar vast geschreven wordt aan het voorzetsel dat erachter staat of niet. Een handig hulpmiddel om de regels in je vingers te krijgen!

Klik op het schema om het te vergroten:

Er, daar, hier of waar + voorzetsel