In het Nederlands verwijs je normaal gesproken naar het-woorden met het persoonlijk voornaamwoord het. Naar de-woorden verwijs je met hij (ie, hem, ’m), zij (ze, haar, d’r), die of deze:

  • Het uitzicht boven op de berg was nog mooier dan het onderaan leek.
  • Ik heb die knalgele fiets gekocht omdat ik hem/die mooi vond.
  • De poes liep langzaam verder en ze bleef alert.
  • Ga recht op je stoel zitten en schuif hem goed aan.

Toch is het in sommige gevallen wel mogelijk om met het te verwijzen naar een de-woord. Dat kan bijvoorbeeld soms bij:

  • stofnamen: woorden die iets aanduiden wat naar vorm en hoeveelheid niet afgebakend is. Het kan gaan om iets wat je kunt eten of drinken, zoals honing, wijn, chocolade, koffie, groente of pindakaas, maar ook woorden als zijde, olie, zeep en tabak zijn stofnamen.
  • abstracte woorden: woorden voor zaken die geen concrete objecten zijn, voor alles wat (over het algemeen) niet zintuiglijk waarneembaar is. Bijvoorbeeld: liefde, kracht, vrijheid, haat, cultuur, vreugde en stabiliteit.

Bijvoorbeeld:

  • Honing is lekker, omdat het zoet is.
  • Zet pindakaas op het voetstuk dat het verdient!
  • Ze wil geen groente: ze vindt het echt niet te pruimen.
  • Als je stroop morst op je broek, kun je het er maar beter meteen vanaf poetsen.
  • Laat apparatuur niet onbeheerd achter, want jij bent aansprakelijk als het beschadigd raakt.
  • Tabak is schadelijk: het tast je longen aan.
  • Melatonine is een belangrijke stof. Je hebt het nodig om in slaap te vallen.
  • Het is bijzonder wat liefde kan doen, dus je moet blij zijn als je het hebt gevonden.
  • Vrijheid: koester het, vier het en geef het door!

Het is niet precies duidelijk waarom de verwijzing met het hier mogelijk is, maar het is in elk geval zeker correct Nederlands. Het zou in veel gevallen zelfs ronduit fout zijn om een ander verwijswoord te gebruiken. Ook al is honing een mannelijk woord, het klinkt echt niet goed om er in deze zin met hij of die naar te verwijzen: ‘Honing is lekker, omdat hij zoet is.’

Wel hij of die: de honing

Het gaat bij de voorbeelden hierboven telkens om stofnamen of abstracte woorden zónder lidwoord.

Zodra je een bepaald lidwoord of een aanwijzend voornaamwoord toevoegt, gebruik je gewoonlijk wél een verwijswoord dat bij het woordgeslacht past:

  • Deze honing is extra lekker, omdat hij zoeter is dan die andere.
  • Heb jij de honing gezien? Hij stond net nog op tafel.
  • Deze pindakaas is niet goed meer, dus die kun je beter weggooien.
  • Lust je de groente die je moeder je voorschotelt? Ja, die lust ik wel.
  • Wat vond jij van deze wijn? Hij was heerlijk!

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!

Over het gebruik van verwijswoorden valt veel meer te zeggen, want taalgebruikers maken soms andere keuzes dan je op grond van de geslachtsvermelding in woordenboeken zou verwachten. Dat is afhankelijk van het gebied waar ze wonen of zijn opgegroeid, hun persoonlijke voorkeuren, hun intuïtie, enzovoort.

De tendens om naar stofnamen en abstracte woorden met het te verwijzen, past binnen een bredere ontwikkeling in het Nederlands waarin behalve het traditionele woordgeslacht (mannelijk, vrouwelijk en onzijdig) ook verschillen als levend/niet-levend, telbaar/niet-telbaar en abstract/concreet meespelen bij de keuze voor verwijswoorden. Een woord als honing verwijst niet naar een telbaar object, maar het is een niet-telbare stofnaam. Daardoor zijn mensen eerder geneigd om het in plaats van hij of zij te gebruiken.

Lees verder
Taalkundige Jenny Audring heeft onderzoek gedaan naar woordgeslacht in het Nederlands; zij heeft daar al eens over geschreven in Onze Taal.

Hoogleraar Peter-Arno Coppen (redacteur bij Onze Taal) schreef in 1996 al in Trouw over het proefschrift van Kirsten Romijn (1996) over de betekenis en het gebruik van het woordje het.