Mannelijke en vrouwelijke woorden hebben allebei het lidwoord de. Helaas kun je vaak niet ‘weten’ of een de-woord mannelijk of vrouwelijk is. Je moet het opzoeken, bijvoorbeeld op Woordenlijst.org of op deze website. Als een woord het lidwoord het krijgt, is het onzijdig en dus niet vrouwelijk of mannelijk.

Mannelijk én vrouwelijk

Er zijn vrij veel de-woorden die niet meer specifiek mannelijk of vrouwelijk zijn. Er staat dan óf alleen de in de woordenboeken en -lijsten, óf de (v/m) of de (m/v). Bijvoorbeeld bij de woorden groep, taal en tas.

  • de groep (m/v)
  • naald, de v/m  
  • taal, de

In de praktijk vatten taalgebruikers uit het noorden van het Nederlandse taalgebied deze woorden meestal als mannelijk op, maar voor veel Vlamingen en Zuid-Nederlanders zijn ze vrouwelijk.

Mannelijk óf vrouwelijk

Veel de-woorden zijn wel óf mannelijk óf vrouwelijk. De woordgeslachten van deze woorden worden in woordenboeken en -lijsten aangegeven met m. (mannelijk) of v. (vrouwelijk). Veel vrouwelijke woorden zijn te herkennen aan een bepaalde uitgang. Zo zijn woorden op -heid, -ing en -tie vrouwelijk. Een overzicht staat op het tabblad ‘Achtergrond’. 

Bij woorden voor personen en dieren let je niet op het woordgeslacht maar op het biologische geslacht. Dat geldt bijvoorbeeld voor minister. Dat is een mannelijk woord, maar als het om een vrouw gaat, worden vrouwelijke verwijswoorden gebruikt: ‘De minister begon haar antwoord met ...’, ‘De minister wist heel goed wat ze deed.’

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 2 steun je Onze Taal. Bedankt!

Vrouwelijke de-woorden

Veel vrouwelijke woorden hoeven niet steeds in een lijst opgezocht te worden, omdat ze herkenbaar zijn aan hun vorm. De-woorden die eindigen op een van de volgende achtervoegsels, zijn bijna altijd vrouwelijk:

  • -heid, -nis, -schap: waarheid, kennis, beterschap;
    — maar: het dichterschap, het gezelschap, het kampioenschap e.d. (zie ook deze pagina);
     
  • -de, -te: liefde, diepte;
    — maar verzameltermen met ge- ervoor zijn onzijdig: het gebergte;
     
  • -ij, -erij, -arij, -enij, -ernij: voogdij, bakkerij, rijmelarij, woestenij, razernij;
    — maar: het schilderij;
     
  • -ing, -st (achter een werkwoordstam): wandeling, winst;
    — maar dienst is mannelijk;
     
  • -ie, -tie, -sie, -logie, -sofie, -agogie: familie, politie, visie, biologie, filosofie, demagogie;
     
  • -iek, -ica: muziek, logica;
    — maar: het antiek, diptiek (ook het), het elastiek, mozaïek (ook het en mannelijk), portiek (ook het), het publiek, automatiek (ook het), elektriek (mannelijk en het), kantiek (ook het), mechaniek (ook het), periodiek (ook het) en reliek (ook het);
     
  • -theek, -teit, -iteit: bibliotheek, puberteit, stabiliteit;
     
  • -tuur, -suur: natuur, censuur;
    — maar: het avontuur, het barbituur, het fournituurgarnituur (ook het), montuur (ook het), het postuur, creatuur (ook het);
     
  • -ade, -ide, -ode, -ude: tirade, planetoïde, periode, attitude;
    — maar niet-telbare stofnamen op -ide zijn onzijdig (bijvoorbeeld chloride en bromide);
     
  • -ine, -se, -age: discipline, analyse, bagage;
    — maar: bosschage (ook het), het percentage, het promillage en voltage (ook het);
     
  • -sis, -tis, -xis: crisis, bronchitis, syntaxis.