Hoe zijn de woordgeslachten (mannelijk, vrouwelijk en onzijdig) ontstaan?
De onderscheiding in drie woordgeslachten berust op de leer van Aristoteles; ook de benamingen ‘mannelijk’, ‘vrouwelijk’ en ‘onzijdig’ gaan op hem terug.
Bij de vaststelling van de geslachten werd onder andere nagegaan of het woord een zaak of een persoon aanduidde: de oorsprong van het geslacht werd in de betekenis gezocht. Ook kende men aan namen van sommige wezens en voorwerpen het mannelijk of vrouwelijk geslacht toe naargelang ze enige overeenkomst schenen te hebben met wat in de natuur het mannelijk of vrouwelijk geslacht kenmerkte.
W.G. Brill zegt in zijn Hollandsche Spraakleer (1846) bijvoorbeeld: “Mannelijk zijn desgelijks de namen der hooge en forsche boomen, vrouwelijk die der fijnere en kleinere heesters en kruiden.” Later werd ook de vorm van het woord een beginsel van geslachtstoekenning. Zo kregen werkwoordsstammen zonder achtervoegsel (beet, gang, worp) wegens hun ‘oorspronkelijkheid’ en ‘energie’ het mannelijk geslacht.
In de meeste talen is het woordgeslacht meegekomen met het woord toen het werd overgenomen uit een andere taal. Daarom is bijvoorbeeld het Franse soleil (‘zon’) even mannelijk als het Latijnse sol. Lune (‘maan’) is vrouwelijk, net als zijn Latijnse voorganger luna. Maar het Duitse Mond (mannelijk) heeft een Middelhoogduitse voorganger man(e), die zowel als mannelijk als als vrouwelijk woord voorkwam.
Verschuiving
Al tientallen jaren zijn er verschuivingen te zien in het gebruik van woordgeslachten. In grote delen van Nederland wordt naar woorden die volgens de naslagwerken vrouwelijk zijn en concrete zaken aanduiden, zoals boerderij en wasmachine, met mannelijke voornaamwoorden verwezen. Zie de links hieronder (die verwijzen naar artikelen die in Onze Taal hebben gestaan) voor meer informatie.
Blij met deze uitleg?
Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!