De meeste woordenboeken noemen gezellig een bijvoeglijk naamwoord. Een bijvoeglijk naamwoord zegt vaak iets over een zelfstandig naamwoord: een gezellig huis, een gezellige tante.

Maar in ‘We zaten gezellig bij elkaar’ zegt gezellig iets over het gezegde bij elkaar zitten. Gezellig heeft hier dus de functie van een bijwoordelijke bepaling. Sommigen benoemen gezellig in deze zin daarom het liefst als bijwoord.

Wij hebben er een voorkeur voor om gezellig ook hier taalkundig te benoemen als een bijvoeglijk naamwoord, en redekundig (dus wat betreft de functie in de zin) als een bijwoordelijke bepaling.

Gezellig als bijvoeglijk naamwoord

Voorbeelden van gezellig als bijvoeglijk naamwoord:

  • Mijn vrienden hebben een heel gezellig huis.
  • Wij organiseren regelmatige gezellige bijeenkomsten.
  • Hun feestjes zijn altijd gezellig.

In die laatste zin staat gezellig niet direct vóór feestjes, maar is het toch een bijvoeglijk naamwoord. Het is nu een naamwoordelijk deel van het gezegde. Zijn is hier een koppelwerkwoord.

Gezellig als bijwoord(elijke bepaling)

Voorbeelden van gezellig als bijwoordelijke bepaling (voor sommigen: bijwoord):

  • De avond verliep verder gezellig.
  • Op koude avonden zitten wij gezellig bij de open haard.
  • Ze kwam gezellig naast me zitten.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar.
https://onzetaal.nl/taalloket/vraag-stellen