Bijwoorden zijn woorden die een werkwoord, een ander bijwoord, een bijvoeglijk naamwoord, een hele zin of heel soms een zelfstandig naamwoord nader bepalen. Dat wil zeggen: ze geven daar meer informatie over. Er bestaan onder meer:

  • bijwoorden van graad: heel, zeer, nogal, enigszins, hartstikke
  • bijwoorden van plaats/richting: waarheen, hier, elders, ginds, opzij
  • bijwoorden van tijd: wanneer, morgen, vandaag, gisteren, binnenkort, onlangs
  • aanwijzende bijwoorden: daar, hier, nu
  • onbepaalde bijwoorden: ergens, nergens, nooit, altijd
  • vragende bijwoorden: waar, wanneer, hoe

Een paar voorbeeldzinnen:

  • Ze zaten allemaal buiten. (buiten bepaalt het werkwoord zaten nader)
  • Dat vind ik een bijzonder mooie film. (bijzonder bepaalt het bijvoeglijk naamwoord mooie nader)
  • Dat vind ik een heel erg mooie film. (heel bepaalt erg (ook een bijwoord) nader)
  • Misschien doe ik het. (misschien bepaalt de hele zin nader)
  • Zij woont in het huis hiernaast. (hiernaast bepaalt de zelfstandignaamwoordgroep het huis nader)

Je kunt bijvoeglijke naamwoorden (zoals snel en bijzonder) ook als bijwoord gebruiken. Bijvoorbeeld:

  • We liepen snel door. (snel bepaalt het werkwoord doorlopen nader)
  • Dat is bijzonder vriendelijk van u! (bijzonder bepaalt het bijvoeglijk naamwoord vriendelijk nader).
  • Wat een geweldig mooie tentoonstelling! (geweldig bepaalt het bijvoeglijk naamwoord mooi nader). 

 Klik op het tabblad ‘Achtergrond’ als je meer wilt weten over de benoeming van snel, bijzonder en geweldig in deze zinnen.

Voorzetselbijwoord

Voorzetselbijwoorden zijn bijwoorden die in vorm en betekenis gelijk zijn aan voorzetsels als aan, bij, op of over. Zulke woorden kunnen verschillende functies hebben in de zin: ze kunnen deel uitmaken van een scheidbaar samengesteld werkwoord, deel zijn van het naamwoordelijk gezegde of een bijwoordelijke bepaling zijn. In dat laatste geval gaat het vrijwel altijd om bepalingen van plaats, maar het kunnen ook nadere bepalingen zijn bij een woordgroep die met een voorzetsel begint.

  • Hoe laat komen we in New York aan? (deel van het werkwoord aankomen; zie ook het advies over de persoonsvorm)
  • Kleding uit de jaren tachtig is tegenwoordig weer helemaal in. (deel van het naamwoordelijk gezegde)
  • Spring maar achterop. (bijwoordelijke bepaling van plaats)
  • Zij zat het liefst achter op de fiets (bepaling bij op de fiets; achter op de fiets is in zijn geheel een bijwoordelijke bepaling van plaats)

Daarnaast kunnen voorzetselbijwoorden deel uitmaken van een voornaamwoordelijk bijwoord.

Voornaamwoordelijk bijwoord

Voornaamwoordelijke bijwoorden zijn samenstellingen van de woorden er, hier, daar en waar met een voorzetselbijwoord: ertussen, hierdoor, daarmee, waarnaar. Voornaamwoordelijke bijwoorden worden vaak gescheiden, maar dat is meestal niet verplicht:

  • Je kon zien dat hij daar heel gelukkig mee was.
  • Je kon zien dat hij daarmee heel gelukkig was.
  • Waar ben je naar op zoek?
  • Waarnaar ben je op zoek?

Over het algemeen geldt dat in Nederland voornaamwoordelijke bijwoorden vaker worden gescheiden dan in Vlaanderen. Meer informatie over het scheiden van voornaamwoordelijke bijwoorden is te vinden in de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS).

Voegwoordelijk bijwoord

Voegwoordelijke bijwoorden leggen een verband tussen twee zinnen of delen van zinnen; vaak hebben ze een versterkende betekenis. Voorbeelden van voegwoordelijke bijwoorden zijn bovendien, echter, trouwens, nochtans, desondanksook en dus. Het verschil tussen een voegwoordelijk bijwoord en een (nevenschikkend) voegwoord is dat een voegwoordelijk bijwoord een zinsdeel vormt (een bijwoordelijke bepaling) en op verschillende plaatsen in de zin kan staan. Het voegwoord kan alleen maar tussen twee zinnen in staan:

  • Marianne is ziek geworden; het feest gaat dus niet door. (dus = voegwoordelijk bijwoord)
  • Marianne is ziek geworden en het feest gaat niet door. Dus, wat nu? (dus = voegwoordelijk bijwoord)
  • Marianne is ziek geworden, zodat het feest niet doorgaat. (zodat = voegwoord)

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar.

Stel hier je vraag

Bijwoord of bijvoeglijk naamwoord?

In zinnen als ‘We liepen snel door’ en ‘Dat is bijzonder vriendelijk van u’ gedragen de bijvoeglijke naamwoorden snel en bijzonder zich als bijwoord. Bij het ontleden van zinnen (bij het benoemen van woordsoorten) kan weleens discussie ontstaan over de vraag of het dan ook echt bijwoorden zíjn, of dat het bijvoeglijke naamwoorden zijn die de functie van een bijwoordelijke bepaling hebben.

Voor beide visies is wat te zeggen. Meestal worden ‘echte bijwoorden’ en ‘bijvoeglijke naamwoorden die de functie van bijwoord vervullen’ toch van elkaar onderscheiden. Zo is kalmpjes in ‘Ze liepen kalmpjes door’ een echt bijwoord: er kan geen buigings-e achter komen en er bestaan ook geen trappen van vergelijking (‘kalmpjeser’ bestaat niet). In ‘Ze liepen snel door’ vervult snel de functie van bijwoordelijke bepaling en kún je het dus ook wel een bijwoord noemen, maar het is uiteindelijk toch een bijvoeglijk naamwoord. Zie ook de Algemene Nederlandse Spraakkunst.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!