Er zijn twee manieren om een zin te ontleden: redekundig en taalkundig.

Redekundig: zinsdelen

Bij redekundig ontleden verdeel je een zin in zinsdelen. Een zinsdeel is een eenheid van een of meer woorden die een bepaalde functie heeft in de zin. Een zinsdeel geeft bijvoorbeeld aan wie iets doet (onderwerp) of wat er gebeurt (gezegde).

Zinsdelen bestaan soms uit één woord, bijvoorbeeld in de zin ‘Ik slaap goed’: ik (onderwerp), slaap (gezegde), goed (bepaling). Maar ze kunnen ook langer zijn, bijvoorbeeld De zus van mijn moeder (onderwerp), slaapt (gezegde), niet al te best (bepaling). Zie voor meer informatie over het ontleden in zinsdelen de pagina over redekundig ontleden.

Taalkundig: woordsoorten

Bij taalkundig ontleden bepaal je van elk woord in de zin tot welke woordsoort het hoort. Een andere term voor taalkundig ontleden is ‘woordbenoeming’. Een woord kan bijvoorbeeld een actie weergeven (werkwoord) of een eigenschap (bijvoeglijk naamwoord). Zie voor meer informatie over het benoemen van woordsoorten de pagina over taalkundig ontleden.

Voorbeeld van twee soorten ontleding

Ter illustratie de ontleding van de volgende zin:
‘Zijn aardige collega heeft een bekertje koffie voor hem gehaald.’

Redekundige ontleding:

zijn aardige collega = onderwerp
heeft = persoonsvorm
heeft gehaald = (werkwoordelijk) gezegde
een bekertje koffie = lijdend voorwerp
voor hem = belanghebbend voorwerp

Taalkundige ontleding:

zijn = bezittelijk voornaamwoord
aardige = bijvoeglijk naamwoord
collega = zelfstandig naamwoord
heeft = hulpwerkwoord
een = lidwoord
bekertje = zelfstandig naamwoord
koffie = zelfstandig naamwoord
voor = voorzetsel
hem = persoonlijk voornaamwoord
gehaald = zelfstandig werkwoord

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar.

Stel hier je vraag