Verhuisd is een voltooid deelwoord. In dat voltooid deelwoord komt de d terug van de verleden tijd verhuisde. Verhuist is een andere werkwoordsvorm: een persoonsvorm die in de tegenwoordige tijd staat. Meer voorbeelden:

  • Is al bekend wanneer ze verhuist?
  • Waar moet je aan denken als je verhuist?
  • Wanneer is ze verhuisd?
  • Vergeet ons niet als je verhuisd bent!

Verhuisd/verhuist naar de Bakkerstraat

Pas bij het werkwoord verhuizen vooral op met korte mededelingen als ‘Verhuist/verhuisd naar de Bakkerstraat.’ Als de verhuizing al achter de rug is, is ‘Verhuisd naar de Bakkerstraat’ goed. In gedachten voeg je dan ‘we zijn/ik ben’ of ‘dit bedrijf is’ toe.

Als de verhuizing nog niet achter de rug is, is ‘Verhuist naar de Bakkerstraat’ goed. Bedoeld is dan ‘ik/hij/zij/het bedrijf verhuist binnenkort’.

Verhuizenverhuisde, verhuisd

Het werkwoord verhuizen wordt als volgt vervoegd: ik verhuis, jij verhuist, wij verhuizen, jij verhuisde, wij verhuisden, wij zijn verhuisd. De stam (het hele werkwoord min -en) van verhuizen is verhuiz. Bij werkwoorden waarvan de stam op een z eindigt, verschijnt in de verleden tijd een d: verhuisde. (Eigenlijk zou verhuizde het meest voor de hand liggen, maar er is ooit afgesproken dat de z niet kan voorkomen aan het einde van een lettergreep in een Nederlands woord. Vandaar dat verhuisde juist is.)

Verhuizen - verhuisde - verhuisd is dus een ander geval dan kruisen - kruiste - gekruist. In het hele werkwoord kruisen zit al een s, de stam is kruis. In de verleden tijd wordt daarom een t (kruiste) toegevoegd, en in het voltooid deelwoord is ook een t juist (gekruist). Meer werkwoorden van het type kruisen staan in het advies over het ezelsbruggetje ’t kofschip(taxietje).

Bekijk ook de voorbeeldzinnen op het tabblad ‘Voorbeelden’.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 2 steun je Onze Taal. Bedankt!

Werkwoorden die eindigen op -zen of -ven

Hieronder staan nog een paar voorbeeldzinnen met werkwoorden van het type verhuizen.

  • Ik suisde op een houten slee de heuvel af. (suizen - jij suist - suisde - gesuisd)
  • Onze achtertuin grensde aan die van hen. (grenzen - jij grenst - grensde - gegrensd)
  • Het drensde van de regen. (drenzen - het drenst - drensde - gedrensd)
  • De regen plensde onophoudelijk uit de hemel (plenzen - het plenst - plensde - geplensd)
  • Het gonsde van de geruchten. (gonzen - het gonst - gonsde - gegonsd)
  • De oppositie troefde de regering af. (aftroeven - jij troeft af - troefde af - afgetroefd)
  • Zijn blonde haar golfde rond zijn engelengezicht. (golven - het golft - golfde - gegolfd)
  • Ik schaafde m'n schenen. (schaven - jij schaaft - schaafde - geschaafd)
  • Zij schroefde de boekenkast in een half uurtje in elkaar. (schroeven - jij schroeft - schroefde - geschroefd)
  • Zij vreesde voor haar leven. (vrezen - jij vreest - vreesde - gevreesd)
  • Hun reactie heeft mij verbaasd. (verbazen - het verbaast me - verbaasde - verbaasd)

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 2 steun je Onze Taal. Bedankt!

Handig hulpmiddel: de Taal*maat

De Taal*maat D, t of dt? is een stroomdiagram waarmee je kunt bepalen of stam + t goed is of niet. Een handig hulpmiddel om de juiste vorm te kiezen in de tegenwoordige tijd!

Klik op het schema om het te vergroten:

D, t of dt