Er bestaan enkelvoudige en samengestelde zinnen. Een enkelvoudige zin bestaat uit één hoofdzin, en heeft maar één persoonsvorm, bijvoorbeeld: ‘Lisa kijkt naar het journaal.’ Een samengestelde zin bestaat uit meerdere hoofdzinnen of heeft een of meer bijzinnen. Elke deelzin heeft een eigen persoonsvorm. Enkele voorbeelden:

  1. De jongen liep de trap op en ging zijn kamer in. (twee hoofdzinnen)
  2. De jongen liep de trap op, ging zijn kamer in en pakte een boek. (drie hoofdzinnen)
  3. Het meisje dat daar loopt, heet Aïsha. (een hoofdzin en een bijzin)
  4. Het meisje dat daar loopt, heet Aïsha en komt uit Rotterdam. (twee hoofdzinnen en een bijzin)

Nevenschikking

Bij nevenschikking heb je te maken met twee of meer hoofdzinnen, zoals zin 1 en 2 hierboven. Deze hoofdzinnen worden vaak verbonden door een nevenschikkend voegwoord, zoals en, of, maar en want. Vaak wordt het onderwerp in een of meer van de deelzinnen samengetrokken, zoals in zin 1 en 2: elke persoonsvorm hoort daar bij de jongen, maar dat onderwerp wordt maar één keer genoemd. Je kunt een zin met nevenschikking in deelzinnen splitsen, maar fraai is dat meestal niet: ‘De jongen liep de trap op. De jongen ging zijn kamer in. De jongen pakte een boek.’ Nevengeschikte zinnen worden ontleed alsof het aparte zinnen zijn.

Nevengeschikte zinnen kunnen een aaneenschakelend, een tegenstellend of een oorzakelijk verband hebben. Bij aaneenschakelend verband past het voegwoord en het best, bij tegenstellend verband of en maar, en bij oorzakelijk verband want.

Nevenschikking kan zich ook op woordniveau voordoen: ‘Ik zal koffie en thee halen.’

Onderschikking

Ondergeschikte zinnen zijn bijzinnen die deel uitmaken van de hoofdzin. Bijzinnen kunnen verschillende functies hebben. In zin 3 en 4 hierboven is de bijzin (‘dat daar loopt’) een bijvoeglijke bepaling bij het meisje. De bijzin begint in die voorbeelden met een betrekkelijk voornaamwoord

Bijzinnen beginnen vaak met een onderschikkend voegwoord, zoals dat, of, waar, omdat, doordat en als. Hieronder staan nog enkele voorbeelden van zinnen die een bijzin bevatten. Tussen haakjes staat de functie van de bijzin.

  1. Wat hij zegt, is niet te bewijzen. (onderwerpszin)
  2. Zij begrijpt niet hoe ze breuken moet vermenigvuldigen. (lijdendvoorwerpszin)
  3. Mijn broer moest hard leren om voldoendes te halen. (bijwoordelijke bijzin van doel)
  4. Zij doet of ze de baas is. (bijwoordelijke bijzin van vergelijking)

Zoals blijkt uit zin 4 hierboven kunnen neven- en onderschikking ook in één zin voorkomen.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 2 steun je Onze Taal. Bedankt!

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar

Bel 085 00 28 428 Bel 085 00 28 428

(gebruikelijke belkosten, geen extra kosten)

Of stel je vraag via social media of per mail