Hoofdzinnen zijn zelfstandige zinnen, bijzinnen zijn afhankelijke zinnen:

  • Gijs spreekt perfect Engels. (hoofdzin)
  • Gijs, die tweetalig opgevoed is, spreekt perfect Engels. (hoofdzin met een bijzin)

Een duidelijk verschil tussen hoofd- en bijzinnen is de woordvolgorde: in hoofdzinnen staat de persoonsvorm meestal op de tweede plaats, in bijzinnen staat de persoonsvorm meestal verder naar achteren:

  • Gisteren ging de familie De Jong op vakantie. (hoofdzin)
  • Sam houdt erg van lasagne. (hoofdzin)
  • Het regent heel hard. (hoofdzin)
  • Julia blijft thuis, omdat het heel hard regent. (hoofdzin + bijzin)
  • Het Kamerlid stelde voor dat de vergadering een week later zou worden gehouden. (hoofdzin + bijzin)
  • De vergadering zou een week later worden gehouden. (hoofdzin)

Bijzinnen hebben niet altijd een persoonsvorm; in beknopte bijzinnen is die vervangen door het hele werkwoord (de infinitief) of door een deelwoord:

  • Hij belde om je te bedanken.
  • Na drie keer aangebeld te hebben, ging zij weer weg.
  • Druk giechelend kwamen de meisjes het lokaal in.

Het onderwerp van de beknopte bijzin moet overeenkomen met het onderwerp, het lijdend voorwerp of het indirect object van de hoofdzin.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!