dat/wat/die/wie
- Aanwijzend voornaamwoord
- Betrekkelijk voornaamwoord
- De jaren die / dat hij bij ons was
- Dat / die is mijn fiets
- Mijn tante, haar buurvrouw en dier / diens / haar dochter
- De vrouw die / wie we bloemen wilden geven
- Wie het eerst komt, het eerst maalt
- Iets wat / iets dat
- Deze keer / dit keer / deze maal / ditmaal
- Komma voor ‘dat’
- Komma voor ‘die’ en ‘dat’
- Het meisje die / dat daar fietst
- Vrienden waarop / op wie je kunt rekenen
- De vrouw waarvan / van wie hij houdt
- Wat / dat: het boek wat / dat
- Wie / wat schetst mijn verbazing
- Wijn of bier dat / die bij het eten past