Er zijn vijf soorten indirecte objecten: meewerkend voorwerp, belanghebbend voorwerp, ondervindend voorwerp, bezittend voorwerp en de ethische datief.

  • Sam gaf Eric een cadeautje. (Eric is meewerkend voorwerp)
  • Ouders gunnen hun kinderen alles. (hun kinderen is belanghebbend voorwerp)
  • Het spijt me dat ik het je niet eerder heb verteld. (me is ondervindend voorwerp)
  • Dat stuitte de werknemers tegen de borst. (de werknemers is bezittend voorwerp)
  • Dat is me wat! (me is een ethische datief)

Het indirect object (of indirect voorwerp) komt vaak voor naast een lijdend voorwerp, dat ook wel direct object genoemd wordt. In: ‘De nacht geeft mij rust’ is rust lijdend voorwerp en mij een indirect object (een meewerkend voorwerp).

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 2 steun je Onze Taal. Bedankt!