Hem is een persoonlijk voornaamwoord, net als ik, het, haar, enz. De meeste persoonlijke voornaamwoorden hebben ook verkorte vormen. Die geef je zo kort mogelijk weer, waarbij je een apostrof gebruikt: ’m, ’k, t. Bijvoorbeeld:

  • Daar zit ’m de kneep.
  • Zoek je Piet? Dat is ’m.
  • Ze gaf ’r een dikke kus.
  • ’k Weet ’t niet.
  • Ik smeer ’m, hoor!
  • Ja precies, dat is ’t ’m.

M’n, z’n en d’r

De bezittelijke voornaamwoorden mijn, zijn en haar hebben ook verkorte vormen: m’n, z’n en d’r. Voorbeelden:

  • M’n auto moet voor z’n apk naar de garage.
  • Wat doet z’n zus eigenlijk voor werk?
  • Ze heeft d’r huis heel goed verkocht. 

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!