Je en jij kun je als onderwerpsvorm meestal allebei gebruiken. Je is de neutrale, onbeklemtoonde vorm en jij past het best als er nadruk op ligt:

  • Kom je morgen of overmorgen dat pakje brengen?
  • Kom jij dat pakje brengen of doet hij dat?
  • Nee, jij niet, híj!

Je kun je ook gebruiken als je niemand in het bijzonder wilt aanspreken. Het is dan vergelijkbaar met men.

  • Je leeft niet om te werken.
  • Van ouderen kun je veel leren.

Je is ook goed als onbeklemtoonde vorm van jou of jouw: ‘Ik heb je gisteren nog in Haarlem gezien’, ‘Is dat je broertje?’

Meer beklemtoonde en onbeklemtoonde vormen

Wat voor jij/je geldt, geldt ook alle andere persoonlijke voornaamwoorden, zoals zij en wij: naast een volle vorm hebben ze ook een gereduceerde vorm (met een onbeklemtoonde uh-klank, bijvoorbeeld ze en we). Zie het tabblad ‘Schematisch’ voor een volledig overzicht.

Vaak kun je zowel de volle als de gereduceerde vorm gebruiken, maar niet altijd. In de volgende zinnen past alleen de volle vorm goed:

  • Bedoel je mij of mijn broer?
  • Jij daar, kom eens hier!
  • Op jou kun je altijd rekenen.
  • Ik heb zelfs haar weten te overtuigen.
  • Dus dat is volgens hem niet juist?
  • Jullie waren goed, maar zij waren fenomenaal!

In sommige zinnen past juist de gereduceerde vorm goed:

  • Nee, ik heb ’r echt niet gezien.
  • Is dat je vader? Ja, dat is ’m.
  • Ik was bang dat ze moeite zouden hebben mijn huis te vinden, maar alles ging goed.

In ‘Dat is je wat!’ (‘dát is verrassend of opvallend’) is alleen je goed: jou is hier niet mogelijk.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!

Nadrukkelijke en minder nadrukkelijke vormen

Wat voor jij/je geldt, geldt ook alle andere persoonlijke voornaamwoorden, zoals zij en jou: naast een volle vorm (met een volle klinker, bijvoorbeeld een ij of ou) hebben ze ook een gereduceerde vorm (met een onbeklemtoonde uh-klank, bijvoorbeeld ze en we):

nadruk
(volle vorm)
minder nadrukkelijk
(gereduceerde vorm)
eerste persoon
enkelvoud
ik, mij ’k, me
tweede persoon
enkelvoud
jij, jou je, je
derde persoon
enkelvoud
hij, hem
zij, haar
het
ie/die, ’m
ze, ’r/d’r/ze
’t
eerste persoon
meervoud
wij, ons we, -
tweede persoon
meervoud
jullie je
derde persoon
meervoud
zij, hun/hen ze, ze

Ook bezittelijke voornaamwoorden zoals mijn en zijn hebben vaak een gereduceerde vorm.

nadruk
(volle vorm)
minder nadrukkelijk
(gereduceerde vorm)
eerste persoon
enkelvoud
mijn m’n
tweede persoon
enkelvoud
jouw je
derde persoon
enkelvoud
zijn
haar
z’n
d’r
eerste persoon
meervoud
ons/onze -
tweede persoon
meervoud
jullie je
derde persoon
meervoud
hun -