Een van de betekenissen van openen is ‘opengaan, geopend worden’. Voorbeelden van dit gebruik zijn:

  • Het museum opent op 7 juli.
  • De winkel opent om 9.30 uur.
  • De expositie opende met een borrel.
  • De beurs op Wall Street opende voorzichtig.

Openen gaat in de zinnen hierboven niet samen met een lijdend voorwerp. Dat was oorspronkelijk wel het geval. Bijvoorbeeld:

  • Ze openen de winkel om 9.30 uur. (de winkel is het lijdend voorwerp)
  • De kunstenaar opende de expositie met een korte toespraak. (de expositie is het lijdend voorwerp)

In ‘Ze openen de winkel om 9.30 uur’ is openen gebruikt als een overgankelijk werkwoord (met lijdend voorwerp). In ‘De winkel opent om 9.30 uur’ is openen gebruikt als een onovergankelijk werkwoord (zonder lijdend voorwerp). Er staat nu eigenlijk: ‘De winkel wordt geopend om 9.30 uur.’

Niet iedereen vindt het gebruik van openen in de betekenis ‘geopend worden’ acceptabel, maar toch is het volgens de taalnorm inmiddels juist. Dat komt ook doordat deze ‘nieuwe’ toepassing van openen prima in het grammaticale systeem van het Nederlands past. Vergelijk het werkwoord sluiten, dat er al enkele eeuwen geleden de onovergankelijke betekenis ‘gesloten worden’ bij heeft gekregen (‘De winkel sluit om 17.30 uur’). Uit het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) blijkt bovendien dat openen in elk geval al in de negentiende eeuw ook als onovergankelijk werkwoord werd gebruikt.

Lijdend voorwerp is onderwerp geworden

Het onderwerp dat bij je bij sluiten en openen kunt gebruiken, heeft zich in de loop van de tijd dus uitgebreid van ‘degene die iets sluit/opent’ naar ‘datgene wat gesloten/geopend wordt’. De taalkundige term hiervoor is ‘subjectsverwisseling’: het zinsdeel dat normaal gesproken als onderwerp (subject) bij het werkwoord wordt gebruikt, is vervangen door het oorspronkelijke lijdend voorwerp (object) of door een deel van een bepaling. Andere voorbeelden van subjectsverwisseling zijn:

  • Dit boek leest snel. (Ontstaan uit: ‘Ik lees dit boek snel.’)
  • Die film draait nog steeds. (Ontstaan uit: ‘Ze draaien die film nog steeds.’)
  • Het nieuwe boek verkoopt goed. (Ontstaan uit: ‘Wij verkopen dit boek (vaak).’)
  • De nieuwe stoel zit fijn. (Ontstaan uit: ‘Je zit lekker in de nieuwe stoel.’)
  • Dat werk betaalt slecht. (Ontstaan uit: ‘Je wordt slecht betaald voor dit werk.’)

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!