Na een voorzetsel (bij, voor, tot, van, met, enz.) komt normaal gesproken een niet-onderwerpsvorm van het persoonlijk voornaamwoord: bij mij, voor haar, tot hem, van ons, met hen.

Dat geldt ook voor zogeheten voorzetseluitdrukkingen, zoals in tegenstelling tot. Enkele voorbeelden daarmee:

  • Jij bent modebewust, in tegenstelling tot mij.
  • In tegenstelling tot jou ben ik dol op talentenjachten.
  • Jij doet tenminste je best, in tegenstelling tot haar.
  • In tegenstelling tot hem heb ik al mijn inkopen al gedaan.
  • Zij hebben altijd veel ideeën, in tegenstelling tot hen.

In de praktijk komt in zulke zinnen ook de onderwerpsvorm geregeld voor, dus bijvoorbeeld in tegenstelling tot ik of zij. Dat komt vermoedelijk doordat je heel sterk aan een handelende persoon denkt, en daarbij past een onderwerpsvorm intuïtief beter dan een niet-onderwerpsvorm.

Ook kan meespelen dat in tegenstelling tot voor sommige mensen dezelfde ‘waarde’ heeft als anders dan. Maar hoewel de betekenis vergelijkbaar is, zitten de constructies anders in elkaar. In anders dan is dan geen voorzetsel, maar een voegwoord. Na een voegwoord komt (meestal) juist wél de onderwerpsvorm:

  • Jij bent modebewust, anders dan ik.
  • Anders dan jij ben ik dol op talentenjachten.
  • Jij doet tenminste je best, anders dan zij.
  • Anders dan hij heb ik al mijn inkopen al gedaan.
  • Zij hebben altijd veel ideeën, anders dan hij.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!