Wat is juist: ‘Die broek pas ik eigenlijk niet meer’ of ‘Die broek past mij eigenlijk niet meer’?
Het is allebei goed, maar ‘Die broek past mij eigenlijk niet meer’ krijgt vaak de voorkeur.
Alleen ‘Die broek past mij eigenlijk niet meer’ is juist volgens de taalnorm. ‘Ik pas die broek eigenlijk niet meer’ komt vaak voor, maar geldt nog steeds als een slordigheid of zelfs als een fout.
Als passen ‘goed zitten, de goede maat hebben’ betekent, is oorspronkelijk het kledingstuk het onderwerp. ‘Die broek past mij eigenlijk niet meer’ betekent dus: ‘Die broek zit bij mij eigenlijk niet meer goed.’ In deze zinnen is die broek het onderwerp en is mij een zogenoemd indirect object, om precies te zijn een ondervindend voorwerp. Meer voorbeelden:
- Het is raar, maar die schoenen passen me niet meer.
- Zijn trouwpak past hem allang niet meer!
- Mij past maat 40 nog nét.
Ik pas die broek eigenlijk niet meer
In de zin ‘Ik pas die broek eigenlijk niet meer’ is ik het onderwerp. Deze zin is vergelijkbaar met ‘Ik kan die broek eigenlijk niet meer goed aan.’ Volgens de taalnorm kun je passen zo niet gebruiken. ‘Ik pas die broek eigenlijk niet meer’ geldt als minder juist, of zelfs fout.
Toch komen zinnen zoals deze al vele decennia voor:
- Het is raar, maar ik pas die schoenen niet meer.
- Hij past zijn trouwpak allang niet meer!
- Ik pas maat 40 nog nét.
Sommige taaladviesboeken zeggen dan ook dat de zinnen hier vlak boven inmiddels ook goed zijn. Passen heeft er een gebruiksmogekijkheid bij gekregen.
Toch leeft de ‘oude’ taalnorm ook nog steeds. Als je ‘Ik pas die broek niet meer’ gebruikt, kun je dus te horen krijgen: ‘Deze zin is alleen goed als je bedoelt: ‘ik ga die broek niet nog eens aantrekken om te kijken of hij me goed staat’. Anders moet je zeggen: 'Mij past die broek niet meer.’’
Klik op het tabblad ‘Achtergrond’ als je meer wilt weten over deze taalverandering.
Blij met deze uitleg?
Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!
Taalverandering
Er is al eeuwenlang een taalverandering gaande bij werkwoorden zoals passen. Van oudsher gaan ze samen met een ondervindend voorwerp (‘Die broek past mij’). Maar al vele decennia wordt dat ondervindend voorwerp (me/mij, hem, enz.) in veel zinnen een onderwerp (ik, hij). Taalkundige Joop van der Horst schreef in 1985(!) in het tijdschrift Ons Erfdeel in een artikel over taalveranderingen: “De oorspronkelijke derde naamval, die diende voor wat wij het meewerkend voorwerp noemen, verdwijnt en haar taken worden op allerlei manieren door andere taalelementen overgenomen. (...) Bij de leegloop van het meewerkend voorwerp behoort ook wat we zien gebeuren met het werkwoord passen. Veel jonge mensen spreken al van ‘Ik pas die schoenen niet’ en ‘Zo’n broek pas ik wel’ (in de betekenis van ‘Mij passen die schoenen niet’, enz.).”
Hieronder staan voorbeelden met andere werkwoorden die net als passen met een ondervindend voorwerp werden of worden gecombineerd. Voor de meeste mensen zijn in de zinnenparen 1 en 2 de a-zinnen inmiddels zonder meer juist - het ondervindend voorwerp is daar echt verdwenen. Daarna beginnen de twijfelgevallen. In de zinnen 3, 4 en 5 is voor de meeste taalgebruikers zowel a als b mogelijk. Dat geldt iets minder voor zin 6 en 7. Bij zin 8, 9 en 10 zijn de a-zinnen voor de meeste mensen onjuist. De b-zinnen, met het ondervindend voorwerp, krijgen de voorkeur.
1a Ze lust geen spruitjes.
1b Haar lusten geen spruitjes. (sterk verouderd, niet meer juist)
2a Zij werd het hof gemaakt door een miljonair.
2b Haar werd het hof gemaakt door een miljonair. (verouderd)
3a De mensen zijn er per brief op gewezen dat ...
3b De mensen is er per brief op gewezen dat ... (verouderend)
4a Ik mankeer gelukkig niets.
4b Mij mankeert gelukkig niets.
5a Na drie maanden zwangerschap paste ik mijn broeken niet meer.
5b Na drie maanden zwangerschap pasten mijn broeken (mij) niet meer.
6a Tijdens de reünie werden oude vriendschappen nieuw leven ingeblazen. (twijfelgeval)
6b Tijdens de reünie werd oude vriendschappen nieuw leven ingeblazen.
7a Het publiek viel de schellen van de ogen. (twijfelgeval)
7b Het publiek vielen de schellen van de ogen.
8a Hij werd geen blik waardig gekeurd. (niet juist?)
8b Hem werd geen blik waardig gekeurd.
9a De reizigers treffen geen blaam. (niet juist?)
9b De reizigers treft geen blaam.
10a Zij werden opgedragen hun bureaus op te ruimen. (niet juist?)
10b Hun werd opgedragen hun bureaus op te ruimen.
Blij met deze uitleg?
Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!