"Er zal straks – niet schrikken – een laatste minuut aanbreken. Niet zo zwaar als ‘een nieuwe dag breekt aan’, maar als een rol koekjes met één uiteinde in het dan en één in het nu. In die laatste minuut van het nu (…) kijk jij mij aan, kijk ik jou aan, voel je plots een beetje buikpijn, zijn we hopelijk – niet schrikken – niet bang.” Zo klonk Joost Oomens laatste gedicht voordat zijn geliefde Esther en hij de trotse ouders werden van Bert, in januari dit jaar. Vandaag, bij onze zomerse ontmoeting in hun Sloterdijkse flat, is er van angst geen spoor. Bert ligt bij zijn vader op schoot, lekker van de fles te drinken voor hij mag gaan dutten. Zijn box staat naast een volle boekenkast, en Oomen geeft toe dat zijn blakende baby een beetje genoemd is naar een prominente stem daarin. “We vonden Bert echt een leuke naam, maar hij knipoogt ook naar Lucebert, ja.”
De keizer van de Vijftigers die bij jou het poëtische licht ontstak.
“Zeker. Toen ik een kind was, werd er bij ons thuis veel gelezen en ook gemusiceerd: mijn vader en broer speelden saxofoon, mijn zus hammondorgel en ik drumde in een jazzband. Maar rond mijn zestiende besefte ik: als ik niet meer de hele tijd met dat zware drumstel wil zeulen en eindelijk eens vooraan op het podium wil staan, moet ik gedichten gaan brengen. Mijn oma had voor haar beeldende kunst veel inspiratie gehaald uit poëzie, die na haar overlijden bij ons thuis in de kast kwam te staan. Zo heb ik Lucebert ontdekt. Ik snapte er eerst geen fluit van, maar wat hij allemaal deed met de Vijftigers: jeetje, zo wilde ik ook wel leven.”
In het kielzog van Lucebert ontdekte je gedichten van Simon Vinkenoog, die je hardop in het bos ging voordragen.
“Ja! Ik probeerde ermee in trance te raken”, zegt hij lachend. “Ik ging ook Remco Campert en heel veel anderen lezen, terwijl ik als kind vooral had genoten van Jan Terlouw, Paul Biegel en Tonke Dragt – haar scifi-boeken vind ik nog steeds geweldig goed. In die lagereschooltijd beperkte het zelf schrijven zich tot één voorval: we moesten een zogenoemd ‘elfje’ bedenken, een gedicht dat bestaat uit elf lettergrepen, en ik breidde het direct uit tot twaalf. Pas als tiener ging ik eigen werk schrijven én voorlezen, tijdens de jazzoptredens van mijn bandje. Dat voelde voor mij heel normaal en hé: het publiek liep niet weg.”
Dwingende melodie
Tegenwoordig smult het publiek meer dan nooit van Oomens ongeremde vaart en vrolijkheid. In zijn columns voor het Dagblad van het Noorden en de Leeuwarder Courant boort hij weliswaar ernstigere, politieke lagen aan, en in zijn romans werken gemis en weemoed “als de contrastvloeistof om geluk te tonen”, zoals NRC het beschreef, maar op het podium buitelt en bruist de Amsterdammer. Tijdens zijn performance Vruchtjes eten (2019) gooide hij vruchtjes naar de toeschouwers, want als ze die in hun navel stopten, zouden ze “de hele dag gelukkig zijn".
“Toen ik in Groningen Nederlands studeerde – ik dacht dat dat moest om dichter te worden – kwam ik daar in een levende cultuur van optredende dichters terecht. Dat heeft mijn schrijven enorm gevormd. Want voor mij moet een tekst een – om even een vies woord te gebruiken – showelement hebben, zodat er op het podium iets gebeurt, in plaats van een dichter die staat te murmelen. Daarom was ik in mijn vroege gedichten zo bezig met ritme, wat ze, denk ik, een zekere urgentie gaf. Maar hoe ouder ik word – god, dat klinkt vervelend – hoe minder ik zo’n bak gejaagdheid over de mensen wil uitstorten. Ik snap beter dat een simpel beeld misschien meer overbrengt.”
Critici loofden je recentste roman Het paradijs van slapen inderdaad niet alleen als een verrassende bijdrage aan het euthanasiedebat, maar ook als een bewijs dat je stilistisch ook ingetogener kunt zijn.
“Mijn standaarden zijn verschoven. Vroeger schreef ik pompeuzer, gezwollener, vol van ambitie om dichterlijk te zijn. Daardoor klinken mijn oudere gedichten nu te weinig trefzeker, vind ik, een beetje vervelend zelfs. Ik ben blij dat ik ze geschreven heb, maar ze hebben hun glans verloren, dus ik gebruik ze niet meer tijdens optredens. Ik wil ook niet dat mijn kunstenaarschap eentonig wordt.”
Je beeldspraak is alvast origineel. Melancholie is voor jou een gevoel “alsof de vloer mistig wordt, je oor verstopt”. Hoe kom je aan zulke metaforen?
“Geen idee. Ik weet alleen dat ik het belangrijk vind dat teksten meer worden dan flauwe hersenspinsels die lezers kunnen gaan overpeinzen, en dat ik, als ik romans of gedichten schrijf, een dwingende melodie in mijn hoofd hoor. Vaak staat het dan in één ruk op papier. En dan is het ofwel goed en mag het blijven, ofwel is het niet goed en gaat het weg. Saai, hè?”
Nee, fascinerend. Veel van je collega’s moeten meer zwoegen.
“Er zijn natuurlijk dagen dat ik worstel en op mijn gezicht ga, maar doorgaans vind ik schijven geen moeilijk proces, ook niet nu Bert er is. In het begin was het wel echt pittig, omdat ik nog aan het toeren was, pas om één uur ’s nachts thuiskwam en hij al om half zes wakker werd. Maar ik was het al gewend om overal tussendoor te schrijven: in de trein, op een slaapschip, backstage. Ik ben dan ook geen beeldhouwer die, als hij iets bedenkt, eerst een duur blok marmer moet gaan kopen. Ik moet mijn inval gewoon snel ergens noteren. Het enige ongelooflijk vervelende is: ik krijg heel veel ideeën onder de douche, maar het waterbestendige potlood en papier dat ik vroeger gebruikte, maken ze niet meer. Ik schrijf dan maar in de condens.”
Vrije uitloopstand
Die inspiratie, dat glibberige, mysterieuze ding waarachter elke creatieveling de vinger wil krijgen, was exact waarover het ging in GEESTEN, Oomens recentste voorstelling die hij in juni opvoerde op het culturele openluchtfestival Oerol, samen met zijn dichtbroeders van de Poezieboys. “Wil je het lange verhaal?”, grijnst hij als ik vraag naar zijn belangrijkste vondsten in het maakproces. “De hippocampus, die in je hoofd zit en die bijvoorbeeld herinneringen tot een verhaal maakt, kun je in een soort vrije uitloopstand zetten, zodat er uit zichzelf ideeën oppoppen. Het probleem is alleen – en dat is de sleutel tot onze voorstelling – dat de hippocampus met bestaande input werkt en dus geen waarlijk nieuwe ideeën kan produceren, iets wat wij natuurlijk net wél wilden.”
Jullie gingen onder meer te rade bij de Amerikaanse dichter Jack Spicer, die geloofde dat je je hoofd zó leeg moest maken dat marsmannetjes hun boodschap daar konden droppen. Die boodschap was dan de poëzie.
“Geweldig toch? Maar we reisden ook verder door de literatuurgeschiedenis. Rimbaud [de negentiende-eeuwse Franse dichter – KS] stelde voor om je te bezatten – en ja, dat heb ik uiteraard ooit zelf geprobeerd. In mijn studententijd fokte ik mezelf weleens op door drie kannen koffie en drie kannen thee te drinken en dan drie uur lang niet naar de wc te gaan terwijl ik heel veel jazzdrumsolo’s luisterde. Nou, dan kun je niet meer zelfstandig nadenken, hoor. Wat telt is: je eigen manier vinden om je bewuste ‘ik’ te ontregelen, zodat je er zelf niet tussen gaat zitten.”
Een interessante visie in een tijd waarin autofictie welig tiert en het eigen leven van de maker net vaak het uitgangspunt is.
“Dat kan hele mooie resultaten opleveren, maar ik wil net iets nieuws aan de wereld toevoegen, ideeën die van ergens anders komen.” Terwijl hij zich tot de baby wendt: “Heb je het gehoord, Bertje? Het is belangrijk om weg te blijven van clichés!”
In een andere recente voorstelling, Liefde in tijden van hopjesvla, wilde je het publiek over de liefde leren praten, “zonder zoetsappig of kleddernat over te komen”.
“Daarom mag ik van mezelf de pathetische gedichten die ik sinds Berts geboorte al geschreven heb niet naar buiten brengen. Ik zoek de originaliteit en het experiment ook als ik lees. Daarom was ik laatst zo blij toen ik eindelijk de roman Als op een winternacht een reiziger van Italo Calvino las. Dat boek zit krankjorum in elkaar, met veel te veel en bovendien steeds doodlopende lijnen, maar het maakte de wereld wel dat tandje breder dan ik dacht dat hij al was. De ijskoude sombrero van Richard Brautigan is ook zo’n fantastisch kunstwerk waarin de maker een unieke manier vond om wat in hem broeit onder woorden te brengen. Zijn roman kookt helemaal over en dat maakt mij ongelooflijk gelukkig.”
Gekke afspraak
“Voor sommige dyslectici en / afasiepatiënten zijn garnalenkroketjes / garnalenorkestjes”, dichtte Oomen in zijn bundel Lievegedicht (2023), die genomineerd werd voor de Paul Snoekprijs. Maar zelf worstelde de dichter nooit met zijn moedertaal. “In het Frans, Engels en Fries ben ik jammer genoeg slechter, omdat ik dan altijd een stemmetje in mijn hoofd hoor dat zegt: ‘Ik kan het beter zeggen in het Nederlands.’ Daarom vind ik dat we studenten of beginnende schrijvers moeten aanmoedigen om in hun eigen taal te schrijven, zelfs als dat een mengelmoesje van Nederlands, Engels, Arabisch en Turks is. Als je ze enkel in het Engels onderwijst en stimuleert, dan kloppen hun teksten niet, dan geloof ik ze niet. Ook een Nederlandse zanger die in het Engels schrijft: alsjeblieft zeg!”
Waarachtigheid is een voorwaarde voor de communicatie die jij zo wezenlijk vindt?
“Ja, de beste gedichten brengen met oprechte, eenvoudige middelen een vreemd soort communicatie teweeg. Ze laten je in het hoofd van iemand anders kijken en die ander ook nog begrijpen – en dat via die gekke, verzonnen afspraak die taal is. Poëzie neemt een extra bocht, want met die 26 letters en die streepjes op het papier gaat ze nog iets anders doen dan de rechttoe-rechtaan-afspraak. Ze maakt dus een dubbele looping en daarom blijft ze me zo enorm intrigeren. Kijk, op de wereld is gewoon allemaal spul, en zeker als puber voelde dat voor mij ook heel lukraak aan, maar dankzij Lucebert en andere goede dichters vond ik het leven opeens betekenisvoller. De juiste gedichten laten me dingen op een nieuwe, wezenlijke manier begrijpen.”
Hebben we jouw verkenning van plezier en extase extra nodig in deze harde tijden?
“Goh. Niet alleen een kunstenaar, maar élk mens heeft de verantwoordelijkheid om de wereld een stukje mooier te maken. Dat kan natuurlijk alleen maar als je zelf al van schoonheid hebt kunnen proeven, dus mijn volgende solovoorstelling wordt een verdediging van de kunsten als essentieel onderdeel van een gezonde maatschappij. Kijk, ik werd en word zó verschrikkelijk gelukkig van poëzie, theater, romans en beeldende kunst dat ik het oneerlijk zou vinden om dat niet aan anderen uit te leggen of hen dat plezier niet te laten ervaren.”
Kijk je dan ook uit naar je gastschrijverschap van de Rijksuniversiteit Groningen dit jaar?
“Absoluut. Het is moeilijk om over poëzie te spreken – een goed gedicht vraagt meer dan een alliteratietje hier, een binnenrijmpje daar – maar ik kan die studenten wel aanmoedigen om hun talige gereedschapskist te vullen en hun hippocampus te prikkelen. Ík blijf dat alleszins vrolijk doen, hopend op die bliksemschicht van inspiratie of die kick van de dubbele looping. Sowieso word ik, als ik een tijd niet geschreven heb, héél chagrijnig. Dus ik werk lékker door!”
Joost Oomen
Na zijn jeugd in het Friese IJsbrechtum, in een huis vol boeken en muziek, haalde Joost Oomen (1990) zijn bachelor Nederlands aan de Rijksuniversiteit Groningen. In zijn tijd als huisdichter daar publiceerde hij zijn debuutbundel Vliegenierswonden en zaaide hij de kiemen voor zijn latere succes als organisator en performer, onder andere op festivals als Crossing Border en Lowlands. Na zijn eerste roman Het Perenlied (2020) riep de Volkskrant hem uit tot ‘literair talent van het jaar’ en charmeerde hij het grote publiek in de tv-quiz De slimste mens, waarin hij als derde eindigde. Met evenveel branie en beat bracht hij in de jaren daarna voorstellingen als Alle dichters hebben gouden helikopters (2023) en Liefde in tijden van hopjesvla (2025, met jazzband Kruidkoek). Zijn Instagramaccount @poezieiseendaad, dat hij oprichtte met Stefanie Liebreks en Yentl van Stokkum, heeft bijna 28.000 volgers. Oomen woont met zijn vriendin Esther Lutgendorff en zoon Bert in Amsterdam.
Alsjeblieft!
Dit artikel uit het september/oktobernummer (2025) van Onze Taal kreeg je cadeau.