De aanduidingen zwak, sterk en onregelmatig werkwoord hebben betrekking op de vervoeging van werkwoorden in de verleden en voltooide tijd.

Zwakke werkwoorden

Bij de zwakke werkwoorden (ook wel ‘regelmatige werkwoorden’ genoemd) wordt achter de stam van het werkwoord (het hele werkwoord zonder de uitgang -en) in de verleden tijd de uitgang -de of -te geplaatst:

  • werken - werkte - gewerkt
  • kleien - kleide - gekleid
  • reizen - reisde - gereisd

Welke van die uitgangen juist is, hangt af van de laatste klank van de stam. Bij de medeklinkers die voorkomen in het woord kofschiptaxietje komt in de verleden tijd -te en eindigt het voltooid deelwoord op een t. Bij werkwoorden waarvan de stam op een andere medeklinker of op een klinker eindigt, komt in de verleden tijd -de en eindigt het voltooid deelwoord op een d.

Sterke werkwoorden

Bij sterke werkwoorden verandert de klinker in de verleden tijd en eindigt het voltooid deelwoord op -en:

  • lezen - las - gelezen
  • lopen - liep - gelopen
  • helpen - hielp - geholpen
  • wijzen - wees - gewezen

Bij sommige sterke werkwoorden verandert in de verleden tijd behalve een klinker ook een medeklinker:

  • brengen - bracht - gebracht
  • eten - at - gegeten
  • gaan - ging - gegaan

Sterke werkwoorden worden ook wel ‘onregelmatige werkwoorden’ genoemd, al zijn er in Nederlands maar een paar écht onregelmatige werkwoorden (zie hieronder).

Sommige werkwoorden zijn ‘half onregelmatig’: ze hebben gedeeltelijk een zwakke en gedeeltelijk een sterke vervoeging:

  • bakken - bakte - gebakken
  • lachen - lachte - gelachen
  • vragen - vroeg - gevraagd
  • zeggen - zei - gezegd

Half onregelmatige werkwoorden worden meestal ook sterke of onregelmatige werkwoorden genoemd.

Onregelmatige werkwoorden

Naast de sterke en zwakke werkwoorden zijn er nog de onregelmatige werkwoorden hebben, kunnen, mogen, willen, zijn en zullen. Deze werkwoorden hebben (deels) afwijkende vormen in de tegenwoordige tijd (zoals kan, is en heeft) en ook de verleden tijd is veelal onvoorspelbaar (zoals wou, was en mocht).

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 2 steun je Onze Taal. Bedankt!

Waarom noemen we werkwoorden zwak of sterk?

De benamingen zwak en sterk zijn aan het begin van de negentiende eeuw ontstaan. De gedachte achter die termen was dat de zwakke werkwoorden ‘hulp’ nodig hebben van een werkwoordsuitgang om de verleden tijd uit te drukken. Het komt dus niet van het werkwoord zelf, maar er is iets ‘van buiten’ nodig, namelijk de uitgang -de of -te. Sterke werkwoorden ‘kunnen het zelf’: door een klank binnen het woord te veranderen kan de verleden tijd uitgedrukt worden.

Taalkundig wordt hier tegenwoordig anders over gedacht: zowel het toevoegen van uitgangen als het veranderen van een klanken is een normaal verschijnsel in Germaanse talen, zoals het Nederlands en Duits. Het ene is niet zwakker of sterker dan het andere. Tegenwoordig wordt vaak van regelmatige en onregelmatige werkwoorden gesproken. In tegenstelling tot de regelmatige werkwoorden moeten de onregelmatige werkwoorden allemaal uit het hoofd geleerd worden. De term onregelmatig in plaats van sterk is daarom in het onderwijs goed bruikbaar.

hele werkwoord verleden tijd voltooid deelwoord
sterk lezen las gelezen
zwak leven leefde geleefd
(half) onregelmatig vragen vroeg gevraagd
onregelmatig hebben had gehad