Op zoek zijn naar, op zoek gaan naar en op zoek blijven naar zijn allemaal woordgroepen met een spatie tussen op en zoek:

  • Ga op zoek naar werk!
  • Ik blijf op zoek naar dat ene voetbalplaatje.
  • Op zoek naar een baan?
  • Op zoek naar Mary Poppins.

In op zoek is zoek van oorsprong een zelfstandig naamwoord; op zoek zit dus net zo in elkaar als bijvoorbeeld op weg, op pad, op reis en op onderzoek.

Opzoek = werkwoordsvorm

Alleen als het een werkwoordsvorm is, is opzoek één woord, zoals in: ‘Wil je dat ik dat boek even voor je opzoek?’ Hier is het namelijk een vorm van het werkwoord opzoeken. Alle vervoegde vormen van dat werkwoord zijn één woord; het is bijvoorbeeld ook: ‘Ik wil graag dat je dat boek nu opzoekt’ en ‘Hij reisde naar Spanje, waar hij bekenden opzocht.’

Met de stam van het werkwoord opzoeken (opzoek) kunnen overigens allerlei samenstellingen worden gevormd: opzoekboek, opzoekfunctie, opzoekklus, opzoekwerk, enz.

Klemtoon

Wie nog steeds twijfelt tussen op zoek en opzoek, kan op de klemtoon letten:

  • ligt de klemtoon op zoek, dan schrijf je een spatie: op zóék;
  • ligt de klemtoon op op, dan schrijf je het aan elkaar: ópzoek.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!