Wat is goed: aan elkaar of aanelkaar? En hoe zit het bijvoorbeeld met bij elkaar / bijelkaar en met elkaar / metelkaar?
Goed zijn: aan elkaar, bij elkaar en met elkaar. Elkaar staat dus telkens los achter het voorzetsel.
Een combinatie van een voorzetsel (zoals aan, bij en met) en elkaar schrijf je vrijwel altijd los. Bijvoorbeeld:
- Aan elkaar schrijf je niet aan elkaar.
- Ze zijn al heel lang bij elkaar.
- Laten we dit met elkaar oplossen!
- Ze dook in elkaar.
- Ik krijg die wol niet uit elkaar.
- Dat heb je weer mooi voor elkaar.
- We liepen achter elkaar over het smalle paadje.
- Ik gooi gewoon alles door elkaar.
Achterelkaar = ‘aan één stuk door’, ‘onmiddellijk’
Alleen achter + elkaar is soms één woord (een samenstelling). Dat is het geval als het geheel de figuurlijke betekenissen ‘aan één stuk door’, ‘in één ruk’ of ‘onmiddellijk’ heeft.
- Rozemarijn reed achterelkaar van Parijs naar Utrecht.
- Druktemakers worden er hier achterelkaar uit gezet.
In zinnen als ‘Ze heeft zestien wedstrijden achter elkaar gewonnen’ en ‘We hebben achter elkaar vier afleveringen van Downton Abbey bekeken’ is achter elkaar los. De betekenis is hier toch letterlijker: ‘na elkaar’.
Aaneen, achtereen, bijeen
Combinaties als aan elkaar, achter elkaar en bij elkaar betekenen vaak hetzelfde als aaneen, achtereen en bijeen. De woorden met een zijn wél één woord. Ze komen vaak iets formeler over dan de woordgroepen met elkaar. Bijvoorbeeld:
- Wanneer schrijf je twee of meer woorden aaneen? (of: aan elkaar)
- Ze heeft zestien wedstrijden achtereen gewonnen. (of: achter elkaar)
- We komen elke zaterdag bijeen. (of: bij elkaar)
Aaneen, bijeen, ineen, uiteen, enz. komen vaak voor als deel van een werkwoord. Bijvoorbeeld: aaneenschrijven, bijeenkomen, ineenduiken, uiteentrekken.
Blij met deze uitleg?
Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!