Leestekens gebruik je om je lezers te helpen je tekst direct te begrijpen. Als leestekens daar niet of te weinig aan bijdragen, kun je ze beter niet gebruiken. De voorkeur gaat dus uit naar een van de aanwezigen.

Ook in de volgende zinnen is een zonder accenten het best:

  • Jan was een van de eersten met een mp3-speler.
  • Het is niet anders: een van beiden moet toegeven.
  • Antoinette is een van de beste schaatssters.
  • Ik zag dat een van de aanwezigen een hond bij zich had.
  • Volgens mij heeft een van hen niet betaald.

Dat geldt niet alleen voor de constructie een van ..., maar ook voor gevallen als deze:

  • Ik hoop dat een en ander duidelijk is.
  • Barst maar los! Ik ben een en al oor.
  • De een houdt vooral van honden, de ander meer van katten.
  • Ze finishte als een-na-laatste.
  • De hele familie droeg bloemetjesmondkapjes, zelfs het peutertje droeg er een.

Telwoord: vaker één

Eén is juist als het telwoord één bedoeld is. Je kunt dan achter de zin ... en geen twee of meer denken. Ook hier geldt: het leesteken moet je lezers echt helpen. Dat betekent dat als je geen accenten zou gebruiken, je lezers even in verwarring zouden kunnen raken. Voorbeelden:

  • Ik moet rijden, dus ik neem maar een biertje.
  • Ik moet rijden, dus ik neem maar één biertje. (duidelijker)
  • Je hebt nu een kant van het verhaal gehoord.
  • Je hebt nu één kant van het verhaal gehoord. (duidelijker)
  • We zaten helemaal op een lijn.
  • We zaten helemaal op één lijn. (duidelijker)
  • De aanwezigen stonden als een man op om de jarige toe te zingen.
  • De aanwezigen stonden als één man op om de jarige toe te zingen. (duidelijker)

Toch blijven er veel twijfelgevallen over. Op het tabblad ‘Voorbeelden’ staat een lijst met vaker voorkomende gevallen.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 2 steun je Onze Taal. Bedankt!

Een of één?

In de zinnen hieronder is het telwoord één bedoeld, maar zullen de meeste lezers een ook meteen goed begrijpen. Dat betekent dat de accenten op zichzelf te verantwoorden zijn, maar misschien ook niet nodig zijn. Wij hebben in deze voorbeelden steeds de knoop doorgehakt, maar het mag ook anders:

  • De mensen met wie je onder één dak woont, verdienen je tijd en aandacht.
  • In één adem noemde hij alle koppelwerkwoorden op.
  • Ik zag in één oogopslag dat ze zich niet goed voelde.
  • Ik was in één keer genezen van mijn angst voor spinnen.
  • Zij praatten aan één stuk door.
  • Eén keer is geen keer.
  • Eén man is geen man.
  • Als er twee ruilen, moet er één huilen.
  • Twee weten meer dan één.
  • Vanaf dag één van zijn aanstelling ging het mis.
  • Hij is nummer een in zijn klas.
  • Diabetes is op dit moment volksziekte nummer een.
  • De laatste minuten speelde Ajax achterin een-op-een / een op een.
  • De kandidaten werden een voor een voorgesteld.
  • Een op de vijf kinderen is te dik.
  • Vul een of meer zoektermen in.
  • Honderd tegen een dat Nederland wint.
  • Ik heb nog duizend-en-een dingen te doen.
  • Je moet nu kiezen; het is het een of het ander.