Wat is juist: ‘Jelle verraste Tim met dertig rode rozen’ of ‘Jelle verrastte Tim met dertig rode rozen’?
Alleen ‘Jelle verraste Tim met dertig rode rozen’, met één t, is juist.
Het hele werkwoord is verrassen. Er komt dus geen t in voor. De stam van het werkwoord (het hele werkwoord min de uitgang -en) eindigt op een s: verras. De verledentijdsuitgang -te komt achter de stam: verraste.
De verraste jubilaris
Als het voltooid deelwoord van dit soort werkwoorden als bijvoeglijk naamwoord wordt gebruikt, komt er ook maar één t: de verraste jubilaris, de vergaste kippen, het overklaste elftal, de doorkruiste woestijn, de bekraste muur, de verwenste regen.
Op deze website staat ook informatie over twijfelgevallen als het begrote bedrag en het geboycotte land.
Verwar werkwoorden als verrassen niet met een werkwoord als afgelasten, waarvan de stam wél op een t eindigt.
Verassen = ‘cremeren’
Let ook op het tikfoutje verassen (met één r). Verassen betekent ‘in as doen overgaan, cremeren’. Een zin als ‘Laat ons u verassen!’ is dus nogal luguber ...
Blij met deze uitleg?
Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!
Toch nog een vraag?
Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar.
https://onzetaal.nl/taalloket/vraag-stellen
Hieronder staan meer voorbeeldzinnen met werkwoorden die lijken op verrassen (de persoonsvormen staan in de verleden tijd):
- De peuter plaste tevreden rond in het pierebadje. (hele werkwoord: rondplassen)
- Tijdens het bezoek van Sinterklaas plasten drie kleuters in hun broek. (hele werkwoord: plassen)
- Hij vergaste duizenden kippen ten tijde van de vogelpest. (hele werkwoord: vergassen)
- De Engelsen overklasten die Mannschaft. (hele werkwoord: overklassen)
- Zij doorkruisten de woestijn. (hele werkwoord: doorkruisen)
- De kinderen bekrasten de muur. (hele werkwoord: bekrassen)
- Ik verkaste naar Amsterdam. (hele werkwoord: verkassen)
- Ik verwenste de regen. (hele werkwoord: verwensen)
- Zij kraste haar initialen in de boom. (hele werkwoord: krassen)
- Hij waste zijn handen in onschuld. (hele werkwoord: wassen)
- Zij viste in troebel water. (hele werkwoord: vissen)
- Ik bleef niet staan kijken toen de eskimo de zeehond vilde. (hele werkwoord: villen)
- Ik ontvelde de tomaten. (hele werkwoord: ontvellen)
- ‘Nederland wordt kampioen!’, bralden de dronken supporters. (hele werkwoord: brallen)
- Het ‘Olé!' schalde tot diep in de nacht over straat. (hele werkwoord: schallen)
- Ik stalde mijn fiets in de fietsenstalling. (hele werkwoord: stallen)
- Karel belde zijn oma elke dag. (hele werkwoord: bellen)
- De jury velde een oordeel over de inzendingen. (hele werkwoord: vellen)