Geroerbakt

Het werkwoord roerbakken is opgebouwd uit twee andere werkwoorden: roeren en bakken. De stam roer wordt aan het werkwoord bakken geplakt. Vergelijkbare werkwoorden zijn zweefvliegen en glimlachen. Zulke werkwoorden worden in het algemeen zwak (oftewel regelmatig) vervoegd, ook als het laatste woorddeel van zichzelf een sterk (onregelmatig) werkwoord is. Bijvoorbeeld:

  • Heb jij weleens gezweefvliegd? (niet iets als ‘zweefgevlogen’)
  • Ik heb de hele dag inwendig geglimlacht om die kinderen. (niet iets als ‘glimgelachen’)

Roergebakken

In een zin als ‘Ik heb de groenten vijf minuten geroerbakt’ ligt geroerbakt (het regelmatige voltooid deelwoord van roerbakken) het meest voor de hand. Maar naast geroerbakt is ook roergebakken in gebruik gekomen. Dat fungeert vooral als bijvoeglijk naamwoord: het geeft een eigenschap aan van het woord waar het bij hoort. Voorbeelden:

  • Ik heb een lekker recept voor roergebakken spruitjes.
  • Ik neem het stamppotje van roergebakken andijvie met spekjes. 

Waarschijnlijk is roergebakken ontstaan onder invloed van gebakken in bijvoeglijk gebruik, zoals in gebakken aardappels, gebakken peren en versgebakken brood

Een zin als ‘Ik heb een lekker recept voor geroerbakte spruitjes’ is overigens eveneens juist - het voltooid deelwoord geroerbakt kan immers ook bijvoeglijk gebruikt worden. 

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!