Combinaties met bruto- en netto- zijn één woord (een samenstelling): brutosalaris, brutovermogen, nettobedrag, nettoloon, nettorendement, nettowinst, enz. Dat geldt ook als het woord na bruto/netto zelf al een samenstelling is: brutojaarsalaris, brutonabestaandenpensioen, brutoreturnindex, nettomaandloon, nettohuuropbrengst, nettovermogenswaarde, nettoherstructureringskosten, enz.

Als het tweede deel van de samenstelling met een e, i, o of u begint, is er een streepje nodig om klinkerbotsing te voorkomen: bruto-inkomen, netto-opbrengst, netto-uitgave.

Bruto en netto worden als bijwoorden beschouwd. Daarom mag je ze niet los van het erop volgende zelfstandig naamwoord schrijven. Bij bijvoeglijke naamwoorden is dat normaal gesproken wél het geval (een vast inkomen, een hoge opbrengst).

Bruto binnenlands product

Bruto en netto staan wél los voor een (woordgroep met een) bijvoeglijk naamwoord. Bijvoorbeeld: bruto binnenlands product, bruto nationaal product, netto besteedbaar inkomen, netto financiële lasten.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar.

Stel hier je vraag