Het wederkerend voornaamwoord verwijst bijna altijd terug naar het onderwerp van de zin. Welke vorm juist is, hangt dan ook af van dit onderwerp. Enkele voorbeelden (de wederkerende voornaamwoorden zijn gecursiveerd):

  • Ik verheug me op de vakantie.
  • Bij het schillen van de aardappels heb ik me/mezelf gesneden.
  • Jij past je altijd gemakkelijk aan.
  • U kunt u/zich hier omkleden.
  • De kapper scheert zich/zichzelf het liefst met een ouderwets scheermes.
  • Iedereen kan leren zich/zichzelf te verdedigen.
  • Jan vroeg Karel of die zichzelf herkende op de politiefoto’s.
  • Wij vragen ons af of je ons kunt ophalen.
  • Jullie hebben je vergist.
  • Jullie hebben je/jezelf ambiteuze doelen gesteld!
  • Zij/ze hebben zich/zichzelf overtroffen.

De vormen van het wederkerend voornaamwoord met -zelf zijn iets nadrukkelijker dan de neutrale vormen zonder -zelf.

U kunt u/zich aanmelden

Bij u kan zowel u(zelf) als zich(zelf) gebruikt worden: ‘U kunt u/zich bij de balie aanmelden.’ Het gebruik van zich heeft de voorkeur als er anders twee keer u achter elkaar zou komen te staan. ‘Meldt u u bij de balie’ leest niet zo prettig. Daarom krijgt ‘Meldt u zich bij de balie’ de voorkeur. Zie hiervoor ook het advies over ‘u vergist u/zich’.

Wederkerig voornaamwoord: elkaar

Elkaar is een wederkerig voornaamwoord. Het heeft een formele variant (elkander) en een informele variant (mekaar). Deze woorden drukken uit dat twee personen een wederzijdse handeling verrichten: wat de een doet in de richting van de ander, doet die ander tegelijk ook in de richting van die ene.

Er bestaat ook een bezitsvorm van: elkaars (met ook weer de formele variant elkanders& en de informele variant mekaars).

Voorbeelden:

  • Sem en Indy hebben elkaar al lang begroet.
  • We hebben elkaar gisteren nog gezien.
  • Laten we mekaar nou niet voor de gek houden.
  • Wanneer zullen wij elkander eindelijk weer eens ontmoeten?
  • De jongens aten elkaars boterhammen op.

Andere wederkerige voornaamwoorden zijn er niet.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 2 steun je Onze Taal. Bedankt!

enkelvoud meervoud
eerste persoon (ik, wij) me/mezelf, mij/mijzelf ons/onszelf
tweede persoon (je/jij, jullie, u) je/jezelf, u/uzelf/zich/zichzelf je/jezelf, u/uzelf/zich/zichzelf
derde persoon (hij/zij/het/die, zij/ze) zich/zichzelf zich/zichzelf