Het gebruik van de tegenwoordige tijd is niet beperkt tot het beschrijven van iets wat op het moment van spreken gebeurt. Het is heel gebruikelijk om iets wat in het verleden is gebeurd met een tegenwoordige tijd te beschrijven. In sommige gevallen wordt dat gedaan om het dramatisch effect van de boodschap te verhogen. Bijvoorbeeld:

  1. Loop ik gisteren in Utrecht, zie ik daar mijn vroegere buurvrouw fietsen!
  2. (Ik zal het nooit meer vergeten, ook al is het lang geleden ...) We zijn net drie dagen in Frankrijk aan het kamperen. Dan barst de hemel open. Hele campings spoelen weg ...

Het tijdstip van de beschreven handeling hoeft dus niet per se te worden uitgedrukt door het werkwoord; dat kan ook door middel van een bijwoordelijke bepaling van tijd (zoals gisteren in voorbeeld 1) of de context (voorbeeld 2).

Het gebruik van de tegenwoordige tijd om een gebeurtenis in het verleden te beschrijven, wordt met een Latijnse term vaak praesens historicum genoemd (ook gespeld als presens historicum).

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 2 steun je Onze Taal. Bedankt!