In het eerste stuk van deze zin staat een verleden tijd (wist); in de bijzin die begint met dat mag dan ook een verleden tijd worden gebruikt, ongeacht of datgene wat in de bijzin wordt uitgedrukt nu nog geldt of niet meer geldt.

De Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS, 1997) geeft de volgende voorbeeldzinnen:

  1. Ik zei daarnet dat ze mooi haar heeft.
  2. Ik zei daarnet dat ze mooi haar had.

Zowel zin 1 als zin 2 drukt uit dat het ‘zeggen’ vóór het spreekmoment plaatsvond. In zin 1 valt het ‘mooi haar hebben’ samen met het spreekmoment; dat betekent dat de persoon over wie het gaat nu mooi haar heeft. Zin 2 kán betekenen dat het haar van de vrouw in het verleden mooi was maar dat nu niet meer is. Maar er kan óók mee gezegd zijn dat haar haar nog steeds mooi is.

Overigens drukt ‘Wist je dat ...’ in ‘Wist je dat de auto een deuk had/heeft?’ niet uit dat het ‘weten’ vóór het spreekmoment plaatsvond, zoals bij zei in de zinnen uit de ANS wel het geval is. ‘Wist je dat ...’ betekent iets als: ‘Is je misschien bekend dat ...?’ Het is geen vraag naar de kennis van de aangesprokene, zoals in ‘Wist je gisteren al dat de auto een deuk had?’, maar een vriendelijke manier om een (mogelijk) onbekend feit onder iemands aandacht te brengen.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 2 steun je Onze Taal. Bedankt!